Sjon Lou erbij geroepen. De koopman wendde zich met zijn verzoek nu rechtstreeks tot Sjon Lou, die zich kalm en tot in bijzonderheden liet inlichten. Sjon Lou, die heus wel beter wist, nam stilletjes uit de kas een som geld en terwijl hij op luide toon tegen de man zei: ‘Het gaat niet, het gaat niet, vóór je de vorige wissel betaald hebt,’ duwde hij hem het bedrag van zijn schuld in de hand. De man betaalde nu hiermee en kreeg de wissel, die hij nodig had.
Bij ons allen was bekend, hoeveel Sjon Lou van zijn moeder hield. Ik herinner me, dat ik van zijn vrienden, die iedere middag op het terras van zijn huis op Scharloo bijeenkwamen, vaak gehoord heb, hoe men de draak met hem stak door grapjes te maken over zijn giften en aalmoezen en meer dan eens heb ik hem tegen hen horen zeggen: ‘na polchi’ (loop naar de...). Op een middag, tijdens een van de dagelijkse bijeenkomsten, kwam een soldaat bij hem, die een sommetje geld nodig had om naar zijn moeder te sturen of om haar op te zoeken. De soldaat was goed op de hoogte van de liefde van Sjon Lou voor zijn moeder en herhaalde en onderstreepte zo vaak ‘mijn moeder’, dat Sjon Lou toestemde en hem vroeg de volgende dag op zijn kantoor te komen. Zoals te begrijpen, amuseerden we ons kostelijk met hem ermee te plagen; maar Sjon Lou haalde als enig en onaantastbaar argument aan:
‘Ma b'on ta comprende, ta Su mama? No, ta Su mama!’ (Maar begrijp je dan niet, dat het zijn moeder is? Het is zijn moeder). De soldaat kreeg de lening. Wat er verder gebeurd is, is mij niet bekend.
‘Miniaturas’, het geïllustreerde tijdschrift, dat ik in 1926 op Curaçao uitgaf, wijdde in zijn aprilnummer van dat jaar een artikel aan hem, dat ik hier overneem, om het zo juist neergeschreven oordeel over deze sympathieke persoon te staven: