ten waren voor Franse maatschappijen, werkkrachten in een terzelfder tijd geplaatste advertentie en zowel arme ontwikkelden als arbeiders vertrokken naar het nieuwe ‘El Dorado’ in allerlei vaartuigen: stoomschepen, schoeners en zelfs kleine zeilbootjes. Een ieder die naar Panama ging liet zich een pak aanmeten van een blauw flanel, dat hier nog steeds de naam draagt van die republiek. Een Panama-pak was een soort paspoort. Van de meer ontwikkelden keerden de meesten al spoedig terug, daar de levensomstandigheden voor hen onaanvaardbaar waren. Beroofd van de gemakken van hun huis, het gezelschap van familie en vrienden, zagen zij zich genoodzaakt te wonen in een éénkamerwoning, soms zelfs met meerderen. Het voedsel bleek niet te eten na een dag van hard werken.
Gewoonlijk gingen zij in de handel. Men maakte in die tijd lange dagen, alleen op zondag werd een halve dag rust genomen. 's Avonds was er geen ander vermaak dan de kroeg of het bordeel. En zo kon je je daar dan amuseren, rillend van de koorts, die je al gauw verzwakte. Velen traden in dienst bij de kanaalmaatschappij en enkelen hebben daar vooraanstaande posities bereikt, doordat onze opleiding altijd een commerciële is geweest en omdat op onze scholen meer dan één taal werd onderwezen. Mijn oude meester Hendrik van de Walle kreeg zo'n hoge post; toen zijn directe chef eens een tijd afwezig was, is hij korte tijd de leider van de kanaalwerken geweest.
Van onze repatriërende vrienden, die er in Colón ooggetuigen van geweest waren, kwamen wede dood door ophanging van Prestán te weten en zoveel andere gebeurtenissen, die voor ons, geboren en getogen in de rustige sfeer van Curaçao, eenvoudig ongelooflijk waren.
Dan waren er nog de hoeden! Naar een land te mogen gaan,