naar de zoldering, waar ik de prachtige mahoniehouten planken en balken miste, zwart geworden door twee eeuwen aan de lucht blootgesteld te zijn; in plaats daarvan zag ik witte verf. En de charme der eeuwen was verdwenen. Vervolgens keek ik naar het koor. Het was vrijwel leeg. Ik trachtte me ‘Sjon’ Jaichi Capriles, de dirigent, en de organist Chris Ulder voor de geest te halen en al die jonge dames en heren die, hun uitstekende stemmen door eenstrengelend, het prachtige ‘Enkelohenoe’, Geen is als onze Heer hadden gezongen of de indrukwekkende smeekbede ‘Adon Gnolan’, Heer van het heelal. Ik zag de banken voor de mannen, verlaten en keek naar de banken voor de vrouwen en ze waren eveneens leeg.
Terwijl de Eerwaarde Duque, de tegenwoordige gazzan, voorzanger, een gebed zong, dacht ik terug aan de vroegere luister tijdens de Joodse feestdagen in deze grote synagoge; hoe mooie meisjes, zwak van het vasten, op Grote Verzoendag (Jom Kipur), bleek de eerste ster afwachtten, die het eind van de vastentijd betekende. Ik dacht terug aan hèt grootse feest ter ere van de honderdste geboortedag van Sir Moses Montefiore, een verdienstelijk Joods patriarch, die door de liberale Engelse regering in de adelstand verheven was en wie het beschoren was zijn honderdste verjaardag te vieren. Ik herinner me de fraaie koorzang op die dag; het koor was versterkt met contingenten van de Filharmonische Vereniging ‘Harmonie’. Ik zag weer voor me Bibi Henríquez, Lelia en Yeye Capriles en zovele anderen, die toen met de andere zangers het feest luister hebben bijgezet en pater Onderwater met zijn grote, blauwe ogen, die in gezelschap van twee andere geestelijken de bisschop vertegenwoordigden. Ik herinner me dit alles en nog veel meer, terwijl de eerwaarde Duque met zijn prachtige bariton en met de eentonigheid en diepte, de Joodse zang eigen,