placht binnen te komen. Dat was Manchi Boomgaart. En nu zit op diezelfde plaats, hoewel hij niet meer zo snel loopt als vroeger en zijn haar niet meer blond is en hij zelf niet meer mager, ‘Sjon’ Manchi Boomgaart en hij is de enige, die van de trouwe bezoekers van de ‘Misa di Kapel’ nog over is. En nu noem ik hem met vreugde ‘Sjon Manchi’ want hij is opgeklommen tot de hoogste post, die een landskind in ons regeringsstelsel kan bereiken: hij is gepensioneerd als gouvernements-secretaris, onderscheiden met het ridderkruis van de Nederlandse Leeuw. ‘Sjon Manchi’, nog vele jaren!
Toen ik wat ouder was, maakte ik me los van de leiding van Don Elías, door achter in de kapel te blijven staan, dicht bij het raam, dat uitkijkt op de waterkant die wij in het Papiaments ‘awa sa’ noemen. Ik voelde me er nu vreemd. Ik miste er mijn makkers: Julio Leyba, Shasha Raven, Ramón Ayala, José Gonzáles en de ernstige en bedachtzame generaal Rafael Parra. Enkelen van deze vrienden leven nog, anderen zijn in betere gewesten. Moge hun aandenken gezegend blijven!
Bisschop Van Ewyk sprak eindeloos, zijn Papiaments was erg moeilijk te verstaan en voor hij met zijn preek begon, verliet een groot gedeelte van de mannen de kapel om bij het eind weer binnen te komen. Maar de bisschop bleek hun te slim af; op een zondag liet hij, alvorens met de preek te beginnen, de non, die met de collecteschaal placht rond te gaan, de deur op slot doen, waarna zij de sleutel in haar zak stak en meenam. Dit liet hij haar lange tijd iedere zondag herhalen. Ik herinner me dat nonnetje nog goed. Zij was klein en had grote grijze ogen, die als een dolk door je heen keken; ze moet kort aangebonden zijn geweest of misschien was ze niet zo erg op ons jongens gesteld, want als ze het paarse zakje met het belletje liet rondgaan om het geld op te halen, keek zij ons jongens zo