| |
| |
| |
Andere advertenties
Het lijkt me wel aardig om, nu ik toch in de gelegenheid ben, nog enkele advertenties van meer dan zestig jaar geleden hier over te nemen. Ze zullen u laten zien, dat zelfs in die semipatriarchale tijd, toen de mensen eenvoudiger waren, de gewoonten gezonder en het leven in het algemeen minder gecompliceerd, de mensheid toch in de grond niet anders was dan nu. Ook toen waren er schuldenaars en ik denk, dat, ook al verandert er het een en ander, dit door de eeuwen heen zo zal blijven.
In het eerste nummer van de Civilizadó stond een ingezonden mededeling, getekend door de heer Auguste Otamendi, die als volgt begint:
‘Daar ik zie, dat al mijn vrienden, die mij geld schuldig zijn, mij niet alleen niet betalen, maar mij ook in de steek laten...’ - De advertentie, die zo pathetisch begint, eindigt dan met:
‘Daarom, jullie allemaal, die mij geld schuldig zijn, doet mij een genoegen en kom me betalen, opdat wij niet om geld kwade vrienden worden.’
Wij zullen toch moeten toegeven, dat uit deze mededeling - hoe zakelijk ook - een flink sprankje humor spreekt. Het heeft er veel van, dat er vroeger nogal wat schulden gemaakt werden, want Sjon Bethencourt heeft het er ook over in een van zijn samenspraken tussen twee ‘sjisjis’, vrouwen van de straat. Hoort u maar:
| |
| |
Sji R.: ‘Sji Eloisa, ik heb gehoord, dat Sjon Betankoer dit jaar naar Europa gaat; zijn oude vader heeft hem laten roepen; hij wil hem zien voor hij sterft,’
en nadat ze heeft verteld, ‘dat hij veel geld nodig heeft om die reis te maken’, eindigt zij:
‘Er zijn er genoeg, die menen dat mooie kleren en een grote staat voeren een beschaafd mens van je maken en ze denken er niet aan dat je je verplichtingen moet nakomen, als je netjes wil zijn, en daar behoort ook toe: het betalen van je schulden en niet lenen als je weet, dat je het nooit zult kunnen terugbetalen.’ - Daaruit kan worden opgemaakt, dat de bluffer door alle eeuwen heen heeft bestaan.
De kleermaker Joseph Marten plaatste de volgende advertentie:
‘Ik maak het publiek er op attent, dat ik over veertien dagen overga tot verkoop van de kleren, die men bij mij heeft laten maken en die nu al meer dan een jaar bij mij liggen, omdat de klant ze niet is komen afhalen.’ - Vergeetachtige klanten zijn er altijd geweest.
Uit de volgende mededeling valt op te maken, dat een half jaar huurschuld in die dagen de gewoonste zaak van de wereld was:
‘Lees dit. Ik vraag alle welwillende huurders van de kleine huizen, die mij toebehoren, om mij binnen twee weken de huur te betalen, vanaf begin januari tot eind juni van dit jaar; ook hoop ik, dat al mijn kennissen en vrienden, die mij goedgezind zijn, mij de huishuur willen betalen, die ze mij schuldig zijn, voor het eind van deze maand. Pier Jeserum.’
| |
| |
Madame Judith Wolff, bekend onder de naam Madame Wolff, die haar instituut in de Breedestraat op Otrabanda had, in het huis op een hoek bij de heuvel, ‘Enrique Keyser’ genaamd en in die tijd bekend onder de naam ‘Cerroe di Madam Wolff’, Berg van Madame Wolff, plaatste een vinnige advertentie, die als volgt eindigde:
‘Ik maak van deze gelegenheid gebruik om hen, die mij al een jaar of langer iets schuldig zijn, te verzoeken mij te betalen of een regeling met mij te treffen. Indien zij binnen zes weken niet op deze advertentie hebben gereageerd, zal ik maatregelen nemen om hen tot betaling te dwingen, onder publikatie van hun namen.’
Ik herinner me Madame Wolff goed. Dik, een rood gezicht en mannelijk; haar uiterlijk sprak van dynamiek en energie.
‘Goed regenwater, drie cent per blik, bij David Meyer, op het erf van de “Tempel van de Toekomst”.’
En dan te bedenken, dat ik zelf een gulden per blik van vijf gallon heb betaald. Wat een tijd, wat een gouden eeuw!
‘L.A. Rifkogel verkoopt a contant.’ Waarschijnlijk had deze adverteerder in zijn zaak een bordje hangen, waarop stond: ‘Vandaag niets op krediet, morgen wel.’
Jacob I. Senior, tandarts, biedt zijn diensten aan en bericht, dat de armen kosteloos zullen worden behandeld. In mijn tijd was kosteloze behandeling van onvermogenden regel. Ik weet niet of die gewoonte tegenwoordig nog bestaat, maar in heel wat streken is ze niet meer in zwang. Of je betaalt de dokter of je gaat naar het ‘hospitaal’ met zijn doolhof van formaliteiten.
| |
| |
Ellis & Dania, een firma, die nog bestaat, adverteerde in 1872 het volgende:
‘Wij vragen allen, die ons iets schuldig zijn, nu hun rekening binnen zes weken te komen betalen; zij die in gebreke blijven, zullen gerechtelijk worden vervolgd.’
Mijn vriend Jopi verkoopt tegenwoordig niemand meer iets op krediet, zelfs niet de betrouwbaarsten. J.B. van der Linde Schotborgh deelt mede:
‘Ondergetekende verbiedt een ieder, om geschillen te voorkomen, over zijn gebied, genaamd “Rootje” te wandelen, er met een pont of een bootje heen te gaan of er vuilnis te storten.’ - Desondanks is ‘Rootje’ tot een vuilnisbelt en een stortplaats van afval geworden.
Anton León, eigenaar van het terrein, bekend onder de naam ‘Dominguitoe’ deelt mee:
‘Daar ondergetekende van plan is op zijn plantage jacht te maken op wilde konijnen, waarschuwt hij, niet over zijn terreinen te lopen zonder het hem of zijn opzichter van tevoren te vragen en het alleen dan te doen wanneer toestemming daartoe is verkregen.’
Deze advertentie is er een van vele dergelijke, hetgeen er op wijst, dat er in die dagen een overvloed van die beestjes was en dat zij produktief schijnen te zijn geweest. Zo ook deze:
‘Morris Maduro heeft te koop 6 dozijn KONIJNEVELLEN tegen 3 gulden per dozijn.’
Ik meen, dat in die tijd bij ons nog konijnevellen werden geëxporteerd. Maar blijkbaar zijn er òf geen konijnen, òf geen
| |
| |
jagers meer, of van beiden is niets meer over. Ik herinner me een opzichter, die wij op onze plantage ‘Buena Vista’ hadden, die beweerde, dat hij ze met een lans te lijf ging. Ik denk, dat het enige waarop hij met een lans jaagde, geld was, dat hij van ons jongens aftroggelde met zijn oorlogsverhalen uit Venezuela, waar hij vast en zeker nooit geweest was. In die tijd, en dat was vóór de heffing van 30% rechten door Venezuela op goederen, die daar vanuit de Antillen werden ingevoerd, wezen de advertenties op een levendige handel met het vasteland.
Ik heb deze advertenties voornamelijk om hun psychologische waarde overgenomen, maar ze geven tegelijkertijd blijk van een levendig handelsverkeer. Het woord handel brengt me weer op andere ideeën en wekt nieuwe herinneringen op, die ik zal trachten in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.
|
|