die van een diepe beschaving getuigde. Door mijn jarenlange afwezigheid uit het geboorteland, weet ik niets van wat er gebeurd is in kerkelijke zaken in de tijd van de twee genoemde prelaten. Toen ik naar Curaçao terugkeerde, na een afwezigheid van meer dan een kwart eeuw, zat op de Episcopale Stoel monseigneur Vuylsteke. Door mijn jarenlang verblijf in verschillende landen, had ik veel ervaring opgedaan en was mijn inzicht in velerlei zaken gerijpt, zodat ik het grote werk, dat de apostolische missie op Curaçao heeft verricht, kon begrijpen.
Ik geloof niet, dat iemand me van fanatisme kan beschuldigen. Hoewel mijn familie altijd niet alleen gelovig is geweest, maar zelfs een weldoenster van de kerk was, in tijden, dat deze de steun van al haar zonen nodig had, ben ik van nature nooit voor haar een steunpilaar geweest. Ik herinner me, dat bij zekere gelegenheid nu wijlen monseigneur Vuylsteke (hij ruste in vrede) mij op vriendelijke wijze berispte over mijn wegblijven bij godsdienstige plechtigheden. Het antwoord, dat ik hem toen gaf, schrijf ik in zijn geheel neer.
‘Monseigneur, de kerk heeft steunpilaren nodig. Daarop is ze gebouwd. Zij krijgen de geur van de wierook en horen het geluid van het orgel. Zij zijn passief. Mijn temperament staat me niet toe een pilaar te zijn. Maar monseigneur kan op me rekenen als een steunbeer aan de buitenkant van de muur, blootgesteld aan zon en wind en nodig opdat het gebouw niet in elkaar storte. Ik ben gemaakt voor de strijd, niet voor de overpeinzing. En de muren en hun stutten zijn even noodzakelijk als de pilaren.’
De goede geestelijke klopte me, met een welwillende glimlach, op mijn schouder en zei: ‘Goed, ik reken dan op u voor de strijd.’
‘Daar zal ik in mijn element zijn,’ antwoordde ik.