| |
| |
| |
Scholen
Voor mijn tijd waren er op Curaçao het ‘Vargas’- en het ‘Neerlandia’-college en terwijl ik van het tweede niets afweet, heb ik over het eerste veel horen spreken. Deze school, gesticht door de gebroeders Carlos Alberto en Luis Maria Diaz, genoot terecht een goede naam door de intellectuele begaafdheid van de oprichters. Carlos Alberto trouwde en vestigde zich op Curaçao, waar hij zeer jong overleed; Luis Maria kwam later naar Curaçao terug en ik herinner me hem nog heel goed. Zijn verschijning logenstrafte de strengheid niet, waarom hij bekend had gestaan.
Van de meisjesscholen heb ik veel over de ‘Smith’-school horen spreken en dan natuurlijk over Doña Concha, de echtgenote van Guillermo Smith, in naam leider van de school, hoewel in werkelijkheid Doña Concha de broek aan had. Men heeft me wel eens verteld, dat wanneer Don Guillermo druk bezig was vraagstukken op het bord op te lossen en de meisjes ondertussen lawaai schopten, hij naar de deur liep en dreigde: ‘Ik zal Concha roepen’. Doña Concha moet een ontzagwekkend persoon geweest zijn, want alleen al het noemen van haar naam was voldoende om de orde te herstellen.
Waarom zijn het ‘Vargas’- en het ‘Smith’-college verdwenen? Ik weet het niet; in mijn tijd bestonden ze al niet meer. De dood van het ‘Vargas’-college werd gevolgd door de geboorte van de ‘Concordia’-school van pater Baralt en het ‘Colegio Colonial’ van Don José María Henríquez en diens vrouw vulde de leemte aan, ontstaan door de opheffing van het ‘Smith’-college. Het ‘Colegio Colonial’ was de eerste school, die ik heb bezocht, want, hoewel het een meisjesschool was, werd ik er
| |
| |
toegelaten omdat mijn familie bevriend was met Mijnheer en Mevrouw Henríquez. Deze school was een ware cultuurtempel, want Don Pepe en Doña Mercedes waren mensen met een grote kennis en van diepe beschaving. De examens en de prijsuitreiking op hun school waren culturele hoogtepunten op ons eiland. Hij bracht zijn leerlingen liefde bij voor de kunst in al haar vormen en besteedde vooral veel aandacht aan de toneelkunst. Hij liet de kostbaarste juwelen der Spaanse toneelliteratuur opvoeren, na zorgvuldig die te hebben uitgekozen die van waarde waren voor zijn vrouwelijke leerlingen. Met het verstrijken van de jaren werd Don Pepe ziek, maar Doña Mercedes en haar dochter María zetten nog lang, ook na zijn dood, dit prachtige opbouwende werk voort. De fine fleur van de meisjes onzer gemeenschap droeg de groene sjerp waarop met gouden letters stond: ‘Colegio Colonial’.
De ‘Colonial’ had zijn schoolgebouw in het verlengde van de Prinsenstraat, achter de tegenwoordige bioscoop ‘Cinelandia’, een huis waar enkele jaren geleden mijn vriend Momon Pinedo woonde. Ik herinner me, dat ik, na een jarenlange afwezigheid uit Mexico terugkerend, Pinedo weer eens opzocht en dat ik gedurende het bezoek de laatste prijsuitreiking die had plaats gehad in de zaal waar wij toen zaten, zich weer voor mijn geestesoog zag voltrekken. De spreker was pater Baralt, die in zijn redevoering het werk van de vrouw in de verovering ener wereldbeschaving loofde. En dan was er ‘Chita’ Caprilles, nu mevrouw Charlouis, die met de gratie en de natuurlijkheid alle Caprilessen eigen, het gevoelige gedicht ‘Cuál ha de ser’ (ik meen dat dat de titel was en dat het van César Conto is) voordroeg, dat als volgt eindigde:
| |
| |
Si la miseria alguna vez alcanza |
Wanneer het de ellende gelukt |
a llegar al umbral de nuestra puerta |
de drempel van onze deur te bereiken |
no la ha de hallar abierta |
zal zij haar niet open vinden |
porque tenemos puesta la esperanza |
omdat wij onze hoop gesteld hebben |
en Aquel que de todo es consuelo; |
op Hem die voor allen de troost is; |
y con los ojos en la tierra fijos |
en met de ogen naar de aarde |
a los pobres protege desde el cielo |
gericht de armen vanuit de hemel beschermt |
y el pan les da para sus tiernos hijos. |
en hun zwakke kindertjes brood geeft. |
De ‘Concordia’-school was voor de jongens wat de ‘Colonial’ voor de meisjes was. Pater Baralt, een deugdzaam, streng en veelzijdig gerichte intellectueel, was bij uitstek geschikt voor de leiding ervan. De ‘Concordia’-school telde onder haar leerlingen jongeren van de naburige republieken en evenals die van de ‘Colonial’ waren de feesten daar echte culturele manifestaties. Op haar podium hebben mensen gestaan, op wie Venezuela trots is: Laureano Villanueva, Bolet Peraza, Scanlan, Obregón Silva, Plaza, Pachano en andere intellectuelen, die, aangetrokken door de naam van pater Baralt, zich geroepen voelden door hun medewerking de instelling van de illustere banneling luister te geven. De persoonlijkheid van pater Baralt en de echo van zijn actie tegen de onderdrukking van Guzmán Blanco, en het prestige van zijn persoon in de boezem van de katholieke kerk, brengen mij ertoe aan hem een afzonderlijk
| |
| |
hoofdstuk te wijden. Ik was veel te jong om te begrijpen wat de reden was, dat die gerenommeerde onderwijsinrichting, die gevestigd was in een huis in de Klipstraat met lokalen en een balkon die op de Klip zelf uitzagen, werd gesloten.
Het ‘Colegium Curaçao’ van Brouwer en de Sola was ook een populaire onderwijsinrichting met een goede naam. De heer Brouwer was een oud-onderwijzer, Don Daniel de Sola een voor die tijd modern leraar, en de samenwerking van deze twee droeg goede vruchten. Nadat deze combinatie uit elkaar was gegaan, kwam de ‘Franklin School’, ook van de Sola, ‘alma mater’ van een groot deel van de ouderen van nu. Mijn oom Juan richtte, na de opheffing van de ‘Concordia’-school, het ‘Santo Tomás’ (Sint Thomascollege) op, waaruit later de prachtige instelling is voortgekomen van de tegenwoordige weleerwaarde fraters. Don Pierri León, Don Paul Curiel en de heer Huyke hielden er ook scholen op na die een goede herinnering hebben achtergelaten.
Ik heb het al gezegd en wil het nogmaals herhalen, dat het hoge culturele en intellectuele peil van Curaçao van een halve eeuw geleden ongetwijfeld te danken was aan de onderlinge concurrentie tussen al deze scholen. De ene probeerde de andere te overtreffen in briljante examens, in pracht bij de feestelijke prijsuitreiking; de concurrentie was een prikkel, een stimulans tot steeds grotere prestaties.
De befaamde school ‘Welgelegen’ bracht de vrouwelijke jeugd van de nabuurlanden naar Curaçao en tijdens mijn reizen heb ik talrijke huismoeders ontmoet, die het betreuren, dat zij hun dochters niet naar het ‘Colegio’ hebben kunnen sturen waar zij zelf hun opleiding hebben gehad. De ‘School di Conbentoe’, de school van het convent van Sint Martinus, droeg ook haar bescheiden steentje tot de bevordering der nationale cultuur bij.
| |
| |
Ik herinner me een voorval, dat waarschijnlijk door velen al vergeten is. De gouvernementsschool, die reeds een groot aantal leerlingen had, had in haar onderwijzerskorps de heer Mark Calisch, naar ik meen Duitser van geboorte. Hij was een kleine, dikke man, met bolle wangen en een kleine rode snor. Hij droeg een grote, blauwe bril en het leek erop dat hij nooit onderwijzer aan een meisjesschool was geweest, want hij gedroeg zich tamelijk grof tegenover hen. In zijn klas viel eens iets voor, waarbij hij een niet bepaald keurige taal gebruikte, waarom veel huisvaders verontwaardigd hun dochters naar het convent op Otrabanda stuurden. De man, die voor dit convent veel geijverd heeft, was Don David Ricardo, de deken van de tegenwoordige Nederlandse kolonie in Caracas. Ik heb het verdwijnen van de particuliere scholen altijd betreurd en toen ik vernam dat het meisjesinstituut Conn, dat jaren als ‘finishing school’ voor onze vrouwelijke jeugd had gediend, gesloten werd, heeft dit mij werkelijk verdriet gedaan.
De ‘Sedestrom’-school en later de ‘Villavicencio’-school hebben beide niet lang bestaan, omdat de regeringen van de naburige republieken inzagen, dat zij hun onderwijs moesten verbeteren en toen scholen hebben opgericht, die de onze vooruit waren. Omdat mijn oom oprichter geweest is van het ‘Santo Tomás’-college en ik de eerste leerling van het instituut was, wil ik een afzonderlijk hoofdstuk daaraan wijden. Maar ook de school van Don José Natividad Malo verdient een bijzondere vermelding, niet alleen omdat hij een van de meest vooraanstaande mannen op onderwijsgebied van zijn tijd is geweest en bovendien een goed journalist, maar ook omdat zijn school de eerste was die kinderen van hen, die nog slaven waren geweest, opnam en bovendien aan volwassen bevrijden avondcursussen gaf. Hij stond aan het hoofd van de school
| |
| |
genaamd: ‘School di Civilizadó’ (School van het tijdschrift Civilizadó - De Beschaver). Zijn experiment had een interessant verloop, maar voor hem zelf eindigde het noodlottig. Er waren zoveel omstandigheden en krachten, die de verwezenlijking van zijn plan in de weg stonden, dat de oprichters met al hun goede bedoelingen schipbreuk moesten lijden. De Civilizadó was een blad, dat, hoewel geen orgaan van de katholieke kerk, toch katholiek georiënteerd was. Mene Malo was een openlijk tegenstander van de kerk en men zei zelfs, dat hij agnosticus was, maar er was een schakel die beiden verbond en wel hun beider doel: verdediging van het volk en zijn belangen.
Kort na de opheffing der slavernij werd de school gesticht. Mene Malo moest vechten tegen het sociale vooroordeel tegen toelating van kinderen van slaven en die van vroegere meesters onder het zelfde schooldak. Ten slotte werd besloten een afzonderlijk lokaal voor de kinderen van de vroegere slaven in te richten. Maar zelfs nu waren de vroegere meesters nog niet tevreden en langzamerhand kwamen alleen nog maar kinderen van ex-slaven naar de school van Mene Malo. De groep, die deze school financierde, kon niet veel bijdragen en de onderwijzer leed aan wat Disraeli ‘het plebeïsch verdriet der geldzorgen’ noemde. Er ontstonden conflicten met de geldschieters. Dezen wilden, dat de opvoeding op militaire leest geschoeid werd en ze waren er over ontstemd, dat de onderwijzer de kinderen niet leerde, in de houding te gaan staan wanneer zij, de geldschieters, de klas binnenkwamen. Malo, zijn tijd vooruit, was een hartstochtelijk pacifist. In hetzelfde blad Civilizadó had hij zijn stem tegen het militarisme verheven, tegen de voormalige schutterij getoornd en bezwaren geopperd tegen de wederoprichting ervan, zodat hij moeilijk principes kon inprenten,
| |
| |
die hijzelf verfoeide. Dit leidde op een dag tot een felle woordenwisseling, waarna het met het leiderschap van Malo gedaan was.
José Natividad Malo was een strijder, zij het dan ook een anti-militarist - bestaat er een mooiere paradox? - en hij moest opnieuw beginnen met een school voor kinderen van de vroegere meesters. Zijn strijdvaardigheid bleef dezelfde, zelfs tot na zijn dood. Toen hij al uitrustte van de worstelingen in dit aardse bestaan, hebben zijn leerlingen op het monument, dat hem moest vereeuwigen, o.a. de volgende woorden laten graveren: ‘Hij kende geen andere God dan de wetenschap’. De Raad van de protestantse kerk, eigenares van het kerkhof, maakte bezwaren tegen deze inscriptie, aanvoerend, dat de protestantse kerk in God gelooft en dergelijke woorden binnen de muren van haar kerkhof niet kon gedogen. Maar het stuk grond behoorde aan hen, die het voor dit doel hadden gekocht en er was bij de verkoop geen voorwaarde gesteld, zodat zij het bezwaar konden negeren. Van juridisch standpunt bekeken was de zaak duidelijk; de Raad had ongelijk. Als oplossing voor het geschil stelde iemand voor (en dit voorstel werd aanvaard) het monument te isoleren. Daar het stuk grond, eigendom van de huldigingscommissie, afgebakend was, werd een muur, voldoende hoog om de inscriptie voor het oog der bezoekers te verbergen, om het monument gebouwd met een deur erin, die tot de afgesloten ruimte toegang gaf.
Zo werd het eigendomsrecht van de huldigingscommissie niet geschonden en werden de godsdienstige gevoelens van de Raad, die weigerde op zijn kerkhof stellingen te laten verkondigen die hij als ketterij beschouwde, niet gekwetst. Nadat enige jaren waren voorbijgegaan en velen van hen, die het geschil hadden ontketend, gestorven waren of geen energie
| |
| |
meer hadden om hun recht te verdedigen, bezocht een zoon van de overledene Curaçao. In overleg met hem besloot de Raad de muur omver te halen en de inscriptie te laten verwijderen. Zo eindigde het conflict, door de strijder Mene Malo nog na zijn dood ontketend.
‘All is well that ends well’, zeggen de Engelsen. Maar niettegenstaande alle pogingen het opschrift te doen verdwijnen, is het nog steeds leesbaar. Voor hen, die willen weten hoe het opschrift in zijn geheel luidde, laat ik het hier volgen:
‘El Trabajo, La Libertad y la Ciencia, trinidad augusta de la única religión redentora, son el Diós a que rindió tributo’. (De Arbeid, de Vrijheid en de Wetenschap, de heilige drieeenheid van de enige verlossende godsdienst, zijn de God aan wie hij eer heeft bewezen.)
|
|