| |
| |
| |
Schutterij
In de geschiedenis van Curaçao speelt de schutterij een belangrijke rol. Er was een tijd, dat ze onderwerp was van ernstige meningsverschillen en volgens de schrijvers uit die dagen was deze instelling bij het volk erg gezien. Zij werd enige malen ontbonden om daarna weer evenzovele malen te herrijzen. Maar ik wil hier niet spreken over de schutterij uit lang vervlogen tijden, want daarvan weet ik te weinig. Ik heb het oog op de schutterij van vijftig jaar geleden, op nieuwe basis geschoeid, maar, hoewel nog steeds aanleiding tot strubbelingen, niet langer meer het motief van een echt conflict. In het tijdperk, waarover ik schrijf, moest dit semi-militaire korps in de eerste plaats als een sieraad bij onze nationale feesten worden beschouwd; hoewel het in werkelijkheid geen bewijs heeft kunnen leveren voor zijn waarde als militair apparaat, mogen wij toch niet zeggen, dat het geen nut heeft gehad. Laten we de schutterij daarom, met ware christenliefde, de kwalificatie geven, die het Spaanse leger een soldaat, die geen gelegenheid heeft gehad zijn dapperheid te tonen, bij het af zwaaien meegeeft: Valor, se le supone - Dapperheid voorondersteld.
In ieder geval heeft de schutterij ons jongens genoeg aanleiding tot pret gegeven. Wanneer wij dinsdags de vlag zagen hijsen op het Rif, betekende dat, dat er die middag een oefening zou worden gehouden en dat was dan weer voor ons een geslaagd slot van die dag. Wij kenden alle commando's en wapen- en sectiebewegingen uit het hoofd en leverden autoritair, als oude veteranen, onze kritiek. Wij volgden de schutterij te voet, waar zij ook naar toe ging. Heel ver was dat overigens niet; het tegenwoordige Concordia Plein en het Swan op Scharloo waren
| |
| |
de uitgezochte plaatsen voor haar oefeningen. Wanneer het commando werd gegeven ‘op de plaats rust’ gingen de officieren samen naar het huis van Jan Jacob Pieters (waar thans het monumentale huis van Henry Da Costa Gomez staat), als de oefening tenminste op het Concordia-plein plaats had. Wanneer de eer aan het Swan te beurt viel kwamen de officieren bij elkaar in het huis van Don Abraham Salas of in dat van een der andere officieren, die in die buurt woonden. De terugtocht ging bijna altijd over ‘Awa chiquitoe’, kleine water, en soms over de brug van Scharloo. Dan moest de tolgaarder vaak gebruik maken van een stok om zijn geld binnen te krijgen, maar toch ging het grootste deel van de stoet zonder te betalen over de brug. Vanzelfsprekend ging het hier om de meelopers, de troep betaalde niet.
Ik herinner me verschillende incidenten naar aanleiding van zulke oefeningen. Zo raakte op een middag Don Abraham Salas - hij was met het Spaans beter vertrouwd dan met het Nederlands - midden in een oefening, die een beetje ingewikkeld was, de sectie, waarover hij het bevel voerde, kwijt. Hij bemerkte op zeker ogenblik dat hij geheel alleen stond. Hij liep op de eerste de beste geüniformeerde man toe en vroeg hem doodkalm in het Spaans: ‘Waar is mijn sectie?’ (Het woord sectie vertaalde hij niet.) Lange tijd had iedereen het nog daarover.
Een andere keer, toen het regiment in formatie op de ‘demple’ (de Ruyterkade) marcheerde, werd het plots geconfronteerd met een speelse koe, die op weg naar de slager aan zijn ontvoerders was ontsnapt en recht op de groep in liep. Toen de mannen zagen, dat de koe - in hun ogen leek het wel een stier - geen al te goede bedoelingen had, kwam hun de spreuk in de gedachte, dat tact het belangrijkste sym- | |
| |
ptoom van de moed is en de gelederen verbrekend, namen ze in allerijl de vlucht. De kapel, die voorop liep, was de eerste, die er vandoor ging, maar de bespeler van de grote trom - John Sillie - kon niet zo snel uit de voeten komen met het enorme instrument dat voor zijn buik was gebonden, zodat hij over zijn trom struikelde en daar hulpeloos bleef spartelen. Gelukkig was de koe, alias stier, minstens even verbaasd als de schutters; zij trapte een paar keer achteruit en holde vervolgens naar de kerk van Pietermaai. John stond even later weer op de been, en op de tonen van marsmuziek marcheerde de troep als een leger, dat een overwinning had behaald, onder de boog van het ‘Waterfort’ door.
Maar op nationale feestdagen of bij de opening van de Koloniale Raad speelde de schutterij haar grote rol. Met hun helmen, waarop sneeuwwitte pluimen prijkten, die in de wind wapperden, hun vele in de zon glinsterende galons en oranjekleurige sjerpen, die tegen de blauwe tuniek afstaken, boden de officieren een schilderachtig schouwspel. De schutters met hun blauwe uniform en rode epauletten staken af tegen de militairen van het Hollandse garnizoen met hun blauwe uniform en gele versierselen en de in het wit geklede matrozen en de mariniers in blauw en rood. Op zo'n dag stonden wel eens meer dan duizend mannen opgesteld op het terrein, dat door de volharding en de energie van Sjon Beca - de aanspreeknaam van mejuffrouw Rebecca Cohen Henriquez - is omgetoverd tot een plein met standbeeld en al, en dat wij kennen als ‘F'oi di Porta’, buiten de poort. De schutterij telde ongeveer 600 man, het garnizoen ongeveer 400, terwijl de matrozen en mariniers nu eens met een paar honderd, dan weer met een vijftig man verschenen, dit laatste in verband met het al of niet aanwezig zijn van een oorlogsschip in het Schottegat.
| |
| |
De gouverneur kwam te voet met zijn adjudanten. Zijne Excellentie Barge, die een beetje zwaarlijvig was en niet veel van wandelen hield, liet zich in zijn rijtuig naar de paradeplaats brengen, terwijl zijn adjudanten hem te paard volgden. De laatste, die ik me herinner, waren Hipólito Chapman - toen eerste luitenant en later commandant van het korps - en Edgar Senior. Zijne Excellentie inspecteerde de troepen en daarna marcheerde men in formatie vanaf de toenmalige gouvernementsschool (nu Hendrik- en Wilhelminaschool) tot aan het huis van Sjon Mordechy C. Henriquez. Nadat de gouverneur naar het paleis was teruggekeerd, trokken de troepen zich door de Bredestraat terug naar hun kwartieren in het ‘Waterfort’ en het ‘Fort Amsterdam’. De schutterij ging aan het hoofd op de tonen van de ‘Marche Volontaire’ van Chris Ulder of de ‘Wilhelm III’ van Gerry Palm; maar de ‘militairen’ marcheerden altijd op: ‘En Avant de Coco Namias koe su levit colo di cané, di cané. Mira bon pa nan no halé. Mira bon pa nan no halé, pasobra e ta poco putri.’ (En Avant voor Coco Namias, met zijn kaneelkleurig jasje. Kijk uit dat ze het niet van je aftrekken. Kijk uit dat ze het niet van je aftrekken, want het is een beetje versleten.) Ik ben nooit te weten kunnen komen, wie Coco Namias was, maar zijn kaneelkleurig jasje moet ongetwijfeld op het volk grote indruk hebben gemaakt. Helemaal voorop marcheerden troepen jongens en meisjes en, als een soort tamboer-majoor, de onvervangbare Andrea, die, al behoorlijk dronken, met een ‘cachoe di banana’, bananenstronk, de maat aangaf. Het was een groot feest voor de jongens.
Ik herinner me nog enkele officieren: Willem Forbes, groot, mager, hoogrood van gelaatskleur, een knappe vent met een heel grote omgekrulde snor, het type van de ideale militair; Jan Jacob Pieters van de tweede compagnie; mijn vader Alejan- | |
| |
dro de Pool van de eerste compagnie; Don Jaichi Caprilles; Lou Maduro; Abraham Salas; Antoine Matey; Salomón Senior uit Santiago; Salomón Senior, consul van België; Jan Eskildsen; Jan Ellis en de commandant ‘sjon’ Jacobo Schotborg. Zij allen waren enthousiaste schutters en ik geloof, dat hun dagen de gloriedagen van de schutterij zijn geweest. Zo was er nog een ander tijdperk: dat van de jonge officieren.
Ik was er toevallig bij, toen in de Koloniale Raad de doodsklok over de schutterij geluid werd. Het was voornamelijk een gevolg van slechte financiële omstandigheden. De bezuiniging zou een tweehonderd gulden per jaar bedragen. Om dezelfde reden was het garnizoen al tot een belachelijk minimum teruggebracht. Kapitein Van Roggen, de commandant, was tijdens de laatste zittingen van de Raad aanwezig en ik hoorde hem de schutterij betitelen als poppenspel. De goede man wist niets van onze geschiedenis af, of was vergeten dat wat majoor Schwartz geweigerd had te doen met zijn geregelde troepen, met goed gevolg werd verricht door Brion met zijn schutterij.
Hier moet ik weer een filosofische opmerking maken - ik heb nu eenmaal die manie - en er nadrukkelijk op wijzen, hoe belangrijk de schijn is. Tijdens de kwestie-Gramcko Pérez, in de periode, dat Cipriano Castro president van Venezuela was, was deze generaal van plan troepen op Curaçao te ontschepen en - om zijn eigen woorden aan te halen - ‘het eiland van het ene punt tot het andere schoon te vegen’. Zijn raadslieden raadden hem aan dat niet te doen, omdat er op het eiland een garnizoen gestationeerd was en er bovendien schutterij en een oorlogsschip waren, die de vervulling van zijn wens onmogelijk zouden maken. Toen op Curaçao nu de bovenvermelde wet tot opheffing der schutterij tot stand kwam en de schijn van het bezit van een gewapende macht was weggeno- | |
| |
me, was het gevolg: Urbina. De gegevens, die ik hierboven publiceer, werden mij verstrekt door een van de adjudanten van Castro, een van hen, die hem van zijn plan hadden afgebracht. Hij vertelde me dit op dezelfde dag, dat het bericht over de inval van Urbina (op Curaçao) mij in Panamá bereikte. Het is trouwens ook gepubliceerd in ‘El Pregonero’, De Omroeper, in Colón.
De schutterij heeft dus haar belang gehad en heeft ergens voor gediend en de kinderen van tegenwoordig moeten het feest missen van de pluimen, galons en sjerpen van onze oude schutterij, met de tamboer-majoor Yorna, die, met zijn wapperende, lange rode baard en zijn grote ‘batón’ met bruine knop, voorop liep en allerlei figuren en arabesken in de lucht beschreef. Maar de kinderen van tegenwoordig zouden het schouwspel misschien niet eens meer interessant vinden.
|
|