Nog iets over kunst
Er zijn mensen, die beweren, dat het geheugen een van de attributen van het onderbewustzijn is. Hoe het ook zij, het geheugen doet soms vreemd; nu eens laat het ons in de steek, dan weer is het merkwaardig helder. Ik herinner me zo precies het gezicht van Mene Huyke, dat ik zijn portret uit het hoofd zou kunnen tekenen. Ik zie nog voor me de grijs vilten hoed van dr. De Veer en de helm van gouverneur Van Heerdt, de ‘gaiters’ van gouverneur Van den Brandhoff en de arm van dr. Senior, die altijd uit het achterdeel van het raampje van zijn rijtuig stak. Al die kleinigheden, onbetekenend en eigenlijk van te geringe waarde, dat ze indruk zouden kunnen maken op de geest van een jongetje, staan mij zo duidelijk voor ogen, alsof ik ze gisteren gezien had.
En toch heb ik bij het schrijven van deze aantekeningen over het kunstleven op Curaçao niemand minder vergeten dan Fermín de Casas, mijn boemelvriend en danskameraad, metgezel bij wandelingen, bij schermpartijen en mijn broeder in de kunst, want hoe vaak hebben wij niet samen geschilderd! Dat ik vergeten was, dat Zolórzano de versieringen in het fotografisch atelier van Buil gemaakt heeft en dat Góngora een decoratieschilder was, die nogal veel gewerkt heeft op Curaçao, is begrijpelijk, maar dat ik Fermín vergeten was, met wie ik een panorama van Curaçao - gezien vanaf de hoogte van Motete, tegenwoordig de ‘cerro di quinta’ - geschilderd heb, is gewoonweg onverklaarbaar.
Fermín had werkelijk talent; er school zelfs een potentieel genie in hem. Hij had nooit serieus schilderen geleerd, want hij was nu eenmaal het tegengestelde van serieus. Hij trachtte te