Lenzoe di cabez
De natuurlijke, vrouwelijke koketterie kent geen grenzen en geen rassen. Vanaf de noordpoolstreken, waar kleding als bescherming tegen de koude noodzakelijk is, tot de hete zones van Afrika, waar een minimum aan kleding voldoet, worden de vrouwen niet moe middelen uit te denken om hun bekoorlijkheden beter te doen uitkomen en er is er niet één, die meent, dat zij ze niet heeft.
De ‘lenzoe di cabez’, hoofddoek, was in mijn tijd dè opschik van de vrouwen van ons volk. Een ‘Saya koe Yaqui’, rok en jakje, vormde geen volledige kleding zonder de bijbehorende en kokette ‘lenzoe di cabez’. De schikking ervan en de wijze, waarop zij werd vastgemaakt, benevens het kapsel, vereisten een zekere artistieke gave, die niet iedereen bezat. Zodoende ontstond er een legertje ‘deskundigen’, die daarmee een aardig centje verdienden.
De doeken voor bijzondere gelegenheden waren oorspronkelijk grote stukken echt ‘Madras’-linnen, die uit Engeland kwamen, daarheen uit het land van herkomst aangevoerd. Zij hadden felle kleuren, meestal geel en rood, met in het midden grote ruiten en aan de kanten brede randen. Wanneer ze om het hoofd waren gebonden, werden zij zo geschikt, dat de twee uiteinden als twee brede vleugels op de schouders hingen, terwijl aan de voorkant een smalle band het geheel in vorm hield. Deze hoofddoeken werden zorgvuldig bewaard, omdat het schikken nogal veel geld kostte. De hoofddoek voor doorde-week was van mindere kwaliteit en vereiste minder nauwgezetheid, maar werd toch altijd op dezelfde manier met de vleugels achter en het bandje voor gedragen. Deze wijze van