| |
| |
| |
‘Ocho dia’
Er bestaat geen twijfel aan, dat dank zij de geloofsijver, het doorzettingsvermogen en de preken van de Apostolische Missie het half-barbaarse ritueel, waarvan de benaming boven dit hoofdstuk staat, verdwenen is. Dat mengsel van Afrikaans bijgeloof en katholieke ceremoniën, waarbij nog een tikkeltje hekserij kwam en dat de naam droeg van ‘ocho dia’, acht dagen, was iets dat, naar mijn oordeel, meer in strijd was met de beschaving dan de zo gehekelde dans van de ‘Tamboe’. Het is mogelijk, dat, zij het met een vrome intentie, de ‘ocho dia’ nog wordt gevierd, maar de werkelijke ‘ocho dia’, die met de ernst van een gewijde oefening begon, ontwikkelde zich tot een soort bacchanaal en eindigde in een geweldig schandaal.
Ik heb in mijn jeugd veel van deze ‘ocho dia's’ bijgewoond, vooral op het platteland, maar toen waren ze al belangrijk rustiger geworden. De voornaamste attractie van deze vieringen was het grote aantal mensen, dat bijeenkwam, en daar ze altijd in de avond werden gehouden, ontaardde zelfs de plechtigste viering in een luidruchtige fuif. Ik herinner me een ‘ocho dia’, waarover bij ons thuis nog lang gesproken werd. Ik was nog erg klein en hoewel ik me maar gedeelten er van voor de geest kan halen, heb ik er zoveel over horen praten, dat ik de gang van zaken nog vrij volledig kan vertellen.
Mensen van mijn leeftijd of iets ouder zullen zich Don Miguel Paula herinneren, die getrouwd was met een vrouw uit een gegoede familie op Curaçao. ‘Sjon Miguel’, zoals men hem noemde, was een man van aanzien, omdat hij in de oorlog van de Venezolaanse Federatie een nogal belangrijke rol had gespeeld. Hij had zelfs de titel van admiraal gekregen, toen hij
| |
| |
evenals Padilla de barricade voor de haveningang van Maracaibo had weten te doorbreken bij een van de acties in die wateren. Maar in mijn tijd was hij al gepensioneerd en woonde op Curaçao. Hij was een buurtgenoot van ons. Zijn figuur doet me nu nog denken aan een van die piraten, van wie wij de avonturen als kinderen verslinden. Hij was groot, goed gebouwd en had bruine, diepliggende ogen en zulke dikke wenkbrauwen, dat ze wel borstels leken. Hij had veel haar en een baard, die tot midden op zijn borst hing; zowel zijn haar als zijn baard was groenachtig grijs. Als iedere zeeman had hij een door de zon verbrande huid. Zijn handen waren groot en behaard en hij liep nog kaarsrecht. Wanneer hij in gedachten voor zich uitkeek, verscheen een diepe rimpel tussen zijn wenkbrauwen. Zijn voorkomen was indrukwekkend. Ik was ontzettend bang voor hem.
‘Sjon Miguel’ was de eigenaar van ‘Bragapoti’, een landgoed, dat in het oostelijk deel van het eiland ligt en dat bij iedereen bekend is. Daar was het, dat op een zaterdagavond een grote ‘ocho dia’ werd gehouden. Ik weet niet wie er gestorven was en de ‘ocho dia’ is, zoals wij allen weten, het einde van een reeks avondlijke gebeden voor de eeuwige zielerust van de overledene. Voor de aanwezigen, die van de Punda waren gekomen, was de gestorvene bijzaak. Tegelijk met hen, die voor de ‘ocho dia’ kwamen, hetzij als bloedverwant, hetzij als vriend of eenvoudig als nieuwsgierige, kwamen ook marskramers mee, die allerlei soorten eten en drank verkochten, want de plechtigheid zou tot diep in de nacht duren, misschien wel tot de nieuwe dag zou zijn aangebroken. Ik geloof, dat ik er beter aan doe eerst het ritueel en de overige ceremoniën van een willekeurige ‘ocho dia’ te beschrijven en daarna uit te weiden over die bij ‘Sjon Miguel’.
| |
| |
In een kamer van het huis van de overledene, of daar waar de nachtwake zal plaats vinden, wordt een altaar opgericht, in het algemeen een van onzinnige makelij, maar altijd met kaarsen verlicht. Daarvóór gaat de ‘sacristán’, meestal een leperd, zitten en daarachter de bloedverwanten, vrienden en kennissen. Het gebed is een opeenvolging van onzinnigheden en het improvisatietalent en de welsprekendheid van de ‘voorbidder’ zijn de sleutel tot het succes van de plechtigheid. Er is geen gebrek aan ‘Ave Maria Purisima's’ en ‘Ave Maria Castisima's’ en daartussen door hoort men zinnen als ‘Cristo llegó a la botica a buscar remedio para su enfermedad’ (Christus ging naar de apotheek om een medicijn voor zijn ziekte te kopen) en meer dergelijke onzin. Intussen groeit de geestdrift naar gelang de avond vordert en naar gelang de rum begint te werken, die in steeds grotere hoeveelheden door alle aanwezigen naar binnen gegoten wordt. Eerlijkheidshalve moet hieraan worden toegevoegd, dat het oprechte verdriet van enkele bloedverwanten, die zich de dood van de overledene werkelijk aantrekken en noch materieel noch moreel aan de ceremonie deelnemen en zich overgeven aan hun smart, in deze omgeving vreemd aandoet. Naar gelang de opgewondenheid toeneemt, worden de kreten scheller en rauwer, tot op het moment, dat de ‘sacristán’, die dan al stomdronken pleegt te zijn, bevel geeft de duivel van onder het altaar weg te jagen en de daad bij het woord voegend, een stok pakt om bedoeld personage te lijf te gaan. Daar de dronkenschap hem zijn richtinggevoel ontnomen heeft, rollen al spoedig altaar, lichten en heiligen over de vloer en daarmee eindigt het feest. Tussen de gebeden door kan je de stemmen van de venters horen, die hun onderscheiden waren aanprijzen.
En nu de ‘ocho dia’ op ‘Bragapoti’. De plechtigheid was zo belangrijk, dat de toeloop ontzaglijk was. Mijn familie was
| |
| |
uitgenodigd door Don Miguel, die een goede vriend van mijn vader was en we gingen met zijn allen de ceremonie bijwonen. Er scheen die avond een prachtige maan en het was buiten zo licht als bij dag. In de kamer, waar de ceremonie zou plaats hebben stond een altaar, een meesterwerk van glorieuze nonsens. Het was groot, erg hoog en overvloedig verlicht door de glinsterende kelken van kaarsehouders, die wij ‘cetre’ (ik schrijf het fonetisch) noemden en die van de buren waren geleend.
‘Sjon Miguel’ was een bon vivant. Hij at goed en hield van een goed glas wijn. Toen hij van tafel opstond, sprak uit zijn gelaat een dosis energie en dynamiek, die weinig goeds voorspelden. ‘Sjon Miguel’ zette zijn enorme panamahoed op, wond de lus van zijn geweldige ‘cocmacac’ (een gladgeschaafde boomtak, over het algemeen van de kalebasboom) om zijn pols en trad naar buiten als een overwinnaar. Hij ging op het huis af waar de ‘ocho dia’ zou worden gehouden en dat gelegen was op een terrein, dat hem toebehoorde. Toen hij zag, dat de plechtigheid nog niet begonnen was, vroeg hij wat de oorzaak daarvan was. Toen men hem vertelde, dat de ‘sacristán’ nog niet was gekomen, antwoordde hij op de autoritaire manier, waarop hij gewoon was zijn bevelen tot anderen te geven: ‘Dan zal ik de sacristán zijn.’ Wie durfde ook maar een kik geven? Iedereen kende hem en als hij het op zijn heupen had, kon tegenspreken gevaarlijk worden. ‘Sjon Miguel’ stapte dus vastberaden naar voren en nam de plaats van de ‘sacristán’ in. Hij riep iemand bij zich, die naar hij dacht verstand van de zaak had, beval hem naast hem te gaan zitten en begon te bidden.
Het was duidelijk dat ‘Sjon Miguel’ zich niet op zijn gemak voelde. Een ‘burro negro’ (oud kanon) van 15 mm, een golf van 20 voet hoogte of een sabel van 48 duim waren voor ‘Sjon Miguel’ een kleinigheid, maar een eenvoudig ‘Onze Vader’ en
| |
| |
een vurig ‘Ave Maria’ waren voor hem even moeilijk als het vliegen naar de wolken voor een hagedis. En natuurlijk moest de adjunct-‘sacristán’ meermalen fouten verbeteren. Heel even liet ‘Sjon Miguel’ deze aantasting van zijn autoriteit toe, totdat de wijn zich met de rum vermengd had. Deze twee wakkerden de opwinding en de prikkelbaarheid van ‘Sjon Miguel’ dusdanig aan, dat hij op hol sloeg en verzen en gedichten ging voordragen, die weinig of niets met de zaak te maken hadden. Dit alles wekte ontsteltenis en hevige verontwaardiging, maar men moest die toch maar inhouden om erger te voorkomen. Temidden van deze luide improvisaties kon je buiten stemmen horen, die schreeuwden: ‘Pisca asá’, gebakken vis, ‘Tutu cayente’, warme tutu, een puddingachtige maïskoek met bruine bonen, ‘Pinda herebé’, in zout water gekookte pinda's, ‘Chuculati cayente’, warme chocolademelk, ‘Mangusá’, een mengsel van pinda, maïs en bonen, die door elkaar gekookt worden, ‘Arepa cayente’, warme rijstpannekoek, ‘Cala, loko koe sabi’, hete en niet-hete cala, een Curaçaose meelspijs, en al het verdere lekkers, dat er bij hoorde.
Er gingen zoveel glaasjes naar binnen, dat het nog lang geen middernacht was, toen ‘Sjon Miguel’ besloot de duivel van onder het altaar weg te jagen. Zonder God of de duivel te raadplegen, zonder enige ervaring en vol drank, begon ‘Sjon Miguel’ links en rechts stokslagen uit te delen, waarbij hij de kelken van de kaarsehouders noch hoofden en spieren ontzag. Iedereen zette het op een lopen en temidden van de uittocht kon je klachten horen als: ‘Ay mi cabes’, Oh, mijn hoofd, ‘Mi Dios, mi cetrenan’, Mijn God, mijn kelken. Het rinkelend geluid van vergruizeld glaswerk kondigde het eind van de luxueuze buitenpartij op ‘Bragapoti’ aan.
Zij, die de volgende morgen het slagveld in ogenschouw
| |
| |
namen, zagen op de grond een enorme hoeveelheid gebroken flessen liggen, ‘tutus’, waarin men de afdrukken van blote voeten kon zien, rijstkoeken, vis, brood en zoetgoed, terwijl ‘Sjon Miguel’ languit lag te slapen, wellicht dromend van vloedgolven, wind en krijgsrumoer, terwijl hij in een heldhaftige poging de geweldige barricade van Maracaibo trachtte te forceren.
|
|