ron’ en ‘banquet’, allerlei Curaçaose gebaksoorten. Ook waren er kokoskoekjes in verschillende kleuren met als versiering een gouden blaadje dat zacht met het briesje, de noord-oost-passaat, meewiegde. Alles lag uitgestald op een schoon, wit tafellaken, symbool van gulle gastvrijheid. In de aangrenzende kamer stonden de dranken. De ingeboren gastvrijheid, de oprechte gulheid en de goede trouw van de gastheren hadden automatisch de gewoonte in het leven geroepen, die wij ‘piki poenta’ noemden. Deze uitdrukking dankt haar ontstaan aan het ‘kruimels pikken’, natuurlijk in figuurlijke zin, maar wat in de praktijk betekende, dat arme drommels alles tot de laatste kruimels mochten opeten en tot de laatste slok opdrinken.
En die zogenaamde ‘pikidó's di poenta’ leken wel een bende sprinkhanen. Als zij een tafel afgeschuimd hadden, bleef er niets, maar dan ook letterlijk niets over, tenzij de gastheer een voldoende hoeveelheid levensmiddelen in voorraad had gehouden om de verliezen aan te vullen. Die ‘pikidó's’ gingen van huis tot huis en waar gegeten werd, aten ze mee. En òf dat middagmaal ruim was! Kippesoep, gestoofde kip, gebraden kalkoen, rijst-‘tert’, een soort koek van rijst, salade, kortom alles wat een smulpaap maar wensen kan. Met die feestdagen werden kippen en eieren schaars; ze waren ook duurder dan anders, maar dat speelde geen rol! Er was maar eenmaal een eerste communie. Het mannelijk element, en in het bijzonder de profiteur, viel verwoed op de dranken aan en de dronkaard bij de lijkwake was ook in dit geval de held van de dag.
In de dagen, waarover ik vertel, werd slechts twee keer per jaar ‘recibimentoe di par’ gehouden en wel op Otrabanda en Pietermaai, twee stadsdelen van Willemstad. Maar op het platteland gebeurde het meermalen. Daar vielen ook de grootste buitensporigheden voor. Wanneer in de buitendistricten