Dan waren er de walsen. Wanneer de ‘grande Chaine’ afgelopen was, danste men de ‘valse finale’, ten teken dat het feest een minder formeel karakter ging aannemen. De danza's met hun allerzoetste cadans waren geliefd en werden hoog aangeslagen. Sommige werden geweldig populair, zoals ‘Mi mama dushi’, Mijn lieve moeder, ‘La cola del pato’, De staart van de eend, en ‘Laga Lala’, die jarenlang gespeeld, gezongen en gedanst werden. Van de walsen herinner ik me ‘Parranda’, Op de boemel, en ‘el 77’, die de inleiding vormden tot iedere serenade. ‘Los celos que inspiró un tabaco’, De jaloezie die door een sigaar werd opgewekt, ‘Pepita Rincón’ van de oude Boskaljon en ‘Por qué llorar’, Waarom huilen?, van Sjon Paul de Lima, vielen in hun tijd ook erg in de smaak.
De huisfeesten, ter gelegenheid van verjaardagen en bijeenkomsten, verschilden van de galafeesten alleen in het ontbreken van het officiële karakter en de quadrilles. Soms danste men een lancier, in ieder geval walsen en danza's, terwijl aan het slot de tumba's kwamen; maar wat men ook danste, er heersten altijd vrolijkheid, enthousiasme en levenslust.
Bij de volksfeesten vond men vrijwel dezelfde dansen, maar over het algemeen eindigden die in een luidruchtige ‘tambú’, waarbij vol vuur met stokken en flessen geslagen en gegooid werd, hetgeen op zijn beurt veelal eindigde in het ‘fiscalaat’, de gevangenis. Maar hierover meer in een speciaal hoofdstuk.