Antilliaanse Cahiers. Jaargang 1-2(1955-1956)– [tijdschrift] Antilliaanse Cahiers– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] Symbolen aan de baai I Het ruisen van de steentjes zijn de stappen van de visser in het maanlicht Hij zoekt zacht strelend zijn netten in het bootje en glijdt snikkend weg met het water van de maan naar het licht Het water is een spiegel voor de maan van zijn vader die hij slapend achterliet Hij rilt en mompelt verdween en keerde in het licht terug [pagina 89] [p. 89] II In het huisje op het zand wonen goden geen grote goden kleine heidengoden Zij beleven in zich zo veel en aanschouwen nog zo veel meer Zout en vochtig zijn zij van weggezochte schelpen en de zoete moeheid later van het koele water Zij strooien manen op de steentjes en dansen in verlaten huisjes op het strand van vreemde baaien [pagina 90] [p. 90] Elke schaduw zijn zij in de nacht en overdag nog al de duizend kleuren van gevonden vogelveren [pagina 91] [p. 91] III Wanneer het avond wordt grijpen grijze stralen mensen angsten In de schaduw kraken onvolgroeide geesten vogels dromen in ontwortelde heesters in rotsen tegen heuvelwanden in het warme dal De slapende vissers lopen in schuivende ritme om het altaar waar wordt geofferd op het zand Alle klanken vagen weg in dierlijke stilte van de heuvels gelijk in een moeizame droom een geschreeuw de spiegel niet stoort van het slapen [pagina 92] [p. 92] IV Wie heeft de broeiende kleuren gebracht en de krijsende kreten van ontwaakte vogels in het dal de diepe dorgebleven monsters weer besproeid en de mens nu neer gesnoeid Nieuwgeworden wezens in een chaos van verwrongen beelden intuïties in de tijd [pagina 93] [p. 93] V In de ongedoofde hitte van de blinde rotsen loopt de visser naar het niets hij wandelt over water en struikelt op de rotsen hij werd gekruisigd en was geen Kristus De hel is in hem en van hem de hemel waar klanken vagen en de stilte van het Zijn in ieder weer een hel doet dragen [pagina 94] [p. 94] VI Het dode meisje dreef op handen van de Kerk het warme water in zij zonk zeer diep tot waar een ander haar weer baarde op de vroegverlaten kusten van haar eigen zijn Golven waren nu haar priesters koralen waren moederhanden het zand haar graf en schuim haar kant tot zij weer verder dreef en opstond in de Hemel van haar Volk [pagina 95] [p. 95] VII Hier wonen geen mensen in deze hete morgenmeren vreemde zeer verlaten wezens hebben wel eens gespeeld op de vlakte maar zijn zeer moe weer weggewaaid Zijn nu deze dieren niet eens omgekomen in de wereldvloed en zijn zij hier weer stil gebleven waar de grote bergen dampen en de zee zeer zoete kleuren kreeg Ik kan hier hete rotsen zweten zien en ruikend proeven alles wat zij samen 's avonds zoeken stenen vallen aan hun voeten in de maan zijn zij weer weggedanst De zon gaat hier droevig weg een god in eenzaamheid verscheurt zijn kleren helder paars en brandend blauw hij blijft in de oude nacht alleen weten wij hoe hij hier lijden gaat Hij wandelt in het zwart met sterrengaten nu geen ogen meer zij zien hem niet de blinde stralen hij gaat klimmend naar de bergen waar hij in het licht niet lopen kan [pagina 96] [p. 96] De schaduw is beweging in de stilte het leven duurt in golven over stenen waar in de vroege koele rilling van de wind alles weer ontwaken moet en vergeten doet het dromen van iets anders Vorige Volgende