bar. Wat die muurschildering precies moet voorstellen, kan ik niet dadelijk snappen, maar je herkent een stel zeilschepen uit de tijd van de boekaniers. De luidspreker blert Zuid-amerikaanse muziek, nu en dan afgewisseld met een wals van Strauss of een Engelse slow fox. De bedienden zijn geüniformeerd en de whisky-soda's kosten tweemaal zo duur.
Wat doet dit terras met al deze vreemdelingen hier? Waar zijn zij morgenochtend? Wat doen ze voor de kost? Wanneer gaan ze weer weg? Zullen zij zich later het eiland herinneren? Geeft het eiland hun iets mee?
Natuurlijk behoort dit terras met alles wat er op zit en alles wat het vertegenwoordigt bij het eiland. Het wordt tijd dat de bewoners van het eiland zich gaan realiseren dat dit geen landelijk stadje is met vriendelijke gevels, lachende negermeisjes, pittoreske waterkarretjes en leuke, smalle straatjes, maar een haven- en industriestad, bruisend van leven, opgenomen in de maalstroom van het moderne leven. Een bekende litteraire figuur - zijn naam kan ik mij natuurlijk niet herinneren - heeft eens gezegd dat de stad een vloek is tegen de ongerepte schoonheid van de natuur. Deze romantische opvatting moet men trachten te boven te komen. Het eiland moet zijn stad aanvaarden.
't Is niet alleen dit terras. Er zijn tientallen terrassen. En ga op een van de pleinen staan op een druk uur. Wat zie je? Wie zie je? Wat voor taal spreken zij? Hoe zijn zij gekleed? Jezelf. Waar sta je? Bij welke groep? Ben je thuis of ben je vreemdeling?
Voelde ik me thuis in die kroeg met Chandi? Voel ik me thuis op mijn werk? Of in die andere kroeg met Abe, Ben en de anderen? Of met Mario in die kroeg buiten de stad? Of in de hut van Chu? Hier op dit terras? Er bestaat een groot