zingen. Elke zondag dezelfde eentonige liedjes. Alleen de onnozele rijmpjes waren elke zondag nieuw en schenen nooit uitgeput te raken. En dan de schooljuffrouwen. Wanneer zij niet bezig waren lange fluistergesprekken te voeren met de pianist, stoeiden zij met de grotere jongens. Alleen als de dominee er bij was, trokken zij ernstige gezichten en zongen zij braaf mee. Nee, de enige goede zijde van de Zondagsschool was dat je met Kerstmis altijd een boek van Karl May cadeau kreeg.
Ik vertelde hem van de dominee. Hoe die, na het toneelstuk dat wij hadden opgevoerd ten bate van de een of andere liefdadigheidsinstelling, naar mij toe kwam, zijn hand op mijn hoofd legde en mij zei dat ik een van de beste spelers was geweest. En hoe ik, toen hij sprak, een jeneverlucht in zijn adem ontdekte.
Ik vertelde hem van de school. Hoe ik naast een andere blanke jongen, die ik helemaal niet kende, moest zitten op de voorste rij. Toen ik de onderwijzer vroeg om achteraan te mogen zitten naast een vriendje van me, lachte hij mij uit. Dat vriendje van me had een donkere huidskleur.
Ik vertelde hem ook van de andere onderwijzers die allemaal geestelijken waren. Er waren goeden en er waren slechten onder. De slechten waren slecht en de goeden waren heiligen. Maar juist omdat de goeden heiligen waren, zacht en goedig, had je de overtuiging dat zij rare, bijzondere wezens waren, die maar weinig gemeen hadden met de andere, grote mensen die je kende.
Ik vertelde hem van de catechisatie waar ik een paar jaar na de Zondagsschool elke maandagavond naar toe moest, De lessen werden gegeven in een grote zaal in het gebouw van de vrijmetselarij bij het park. Weer dezelfde bijbelse verhalen