Maar liefst acht keer worden kledingstukken genoemd in dit lied, en zo wordt liefde een zaak van uiterlijk en luxe cadeaus. Al in de eerste strofe wordt deze toon aangeslagen: het ghildeken vindt zijn geliefde allerliefst, maar vooral haar mooie tamelijk dure kleren (leren schoentjes en fluwelen mouwen) vallen hem op. Zij spreekt hem vriendelijk aan, maar meent zij het wel? Ze ziet meteen dat hij niet in staat zal zijn om haar passende kleren te geven. Hij betuigt echter zijn liefde in stereotiepe bewoordingen van de verheven liefdesliederen en belooft haar een wollen mantel (3,4), een kledingstuk van mindere waarde dan de scharlaken coersen (2,4) waar zij haar zinnen op gezet heeft (strofe 3). En hoewel zij hem huichelend voorhoudt dat hij best rijk genoeg is, is zij er toch van overtuigd dat het niets kan worden (strofe 4). Waarom heeft zij hem dan ook aangezocht: zij wist toch al dat haar vrienden het niet zouden toestaan dat zij het met een brouwersknecht zou houden (strofe 5)? Dan neemt hij op sarcastische wijze genoegen met haar standpunt, en zegt dat hij hoopt nog eens iemand te vinden die wel tevreden is met wat hij te bieden heeft (strofe 6); vervolgens neemt hij afscheid van haar (strofe 6 en 7) en zo eindigt haar kokette spel. De laatste strofe, die een verre echo van een dichter/zangerstrofe bevat, lijkt een latere, wat klungelige toevoeging. De inhoud is lastig te duiden, maar kan misschien als volgt omschreven worden: men mag dit nieuwe lied niet meer zingen, want de brouwersknechten zouden dan een pak slaag krijgen, omdat zij het gedicht hadden; er zijn hier in de stad nog enkelen die zich willen inspannen voor dezelfde geliefde.
Het sou een ghildeken uut vrijen gaen is alleen bekend uit het Antwerps Liedboek. Van de melodie ontbreekt elk spoor.
Literatuur: Repertorium 2001, t2937.