Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ga toch pretmaken!’ roept de zanger zijn toehoorders toe, om hen tot alle dwaasheden aan te sporen die bij de vastenavond horen. Verschillende groeperingen van de stedelijke samenleving worden aangesproken, waardoor het lied het karakter heeft van een standensatire. Het valt daarbij wel op dat de eerbare burgers haast terloops genoemd worden (3,1); dan gaat de zanger heel snel over op allerlei gespuis: muzikanten die te veel drinken, (3,4-7), sloeries en slonzen (strofe 4), onbetrouwbare religieuzen (strofe 2 en 8,7), de ongehoorzame jeugd (strofe 5), echtlieden die het buitenshuis op een zuipen zetten (strofe 6 en 7). Als oproep is dit lied een typische voordrachtstekst die in een uitvoeringssituatie met een luisterend publiek een bijzondere werking krijgt, want hoewel de zanger zich nadrukkelijk tot dat publiek richt, wil niemand van de aanwezigen zich persoonlijk identificeren met al die types die de revue passeren. Daardoor kan het publiek tegelijkertijd afstand nemen van de genoemde menselijke zwakheden. Het lied deelt de vorm van de oproep met al 50 en 54, maar is het enige van deze drie waarin de vastenavond expliciet genoemd wordt (4,4). Toch is het goed mogelijk dat ze wel alledrie in die context te situeren zijn, omdat zij de menselijke dwaasheden bekritiseren op de voor de vastenavond gebruikelijke wijze, namelijk door positief te benoemen wat juist vermeden dient te worden. In deze drie liederen wordt dwaasheid geassocieerd met respectievelijk de meelbuidel (al 50), bonen (al 54) en de hazelaar (al 215). Dit waren bekende beelden: in 1563 reden in een feestelijke processie in Antwerpen ter gelegenheid van Maria Hemelvaart (15 augustus) drie zotten mee, ‘eenen int Boonstroo, den tweeden in den Haeseler, den derden met een Muelen inde hant bestooven zijnde met den Meelbuydel,’ om te verduidelijken dat ‘sulcke haer wijsheyt verloren hebben’.
Hoort, ghi ghildekens alle is alleen bekend uit het Antwerps Liedboek. Het kan eventueel op dezelfde melodie worden gezongen als al 50, waarmee het behalve het onderwerp ook het strofeschema gemeenschappelijk heeft. Omdat het strofeschema weinig karakteristiek is kan dit echter niet meer dan een suggestie zijn. Literatuur: Pleij 1983, p. 163-186; Coigneau 1980; Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 302, 428 en 469-493; Repertorium 2001, t3119. |
|