over een slovende man die bij zijn vrouw zo onder de plak zit dat hij al het huishoudelijke werk doet en in feite zijn mannelijke identiteit geheel verloren heeft (voor de samenhang tussen de liederen, zie de commentaar bij al 185). Van deze liederen is dit het duidelijkst in een rederijkersmilieu te plaatsen, niet alleen omdat het met een huldiging aan het hoofd van een rederijkerskamer eindigt (prince 6,1), maar ook omdat het een huwelijksklacht vanuit mannelijk perspectief is (malmarié-klacht), een geliefde tekstsoort bij de rederijkers. In dergelijke teksten kunnen drie typen mannen voorkomen: de jaloerse, bedrogen man, de oude man en de zogenoemde vrouwenslaaf (zoals in dit lied). De man hier is zelfs zo onderdanig dat hij haar helpt wanneer ze zich opdoft voordat ze zich in het openbaar (naar andere mannen?) begeeft (strofe 2). Dat zij naar de kerk gaat (strofe 4), is niet een teken van vroomheid, maar geeft aan dat zij zich graag aan veel mensen wil laten zien (men vergelijke ook al 209:6).
Het variërende refrein zorgt hier voor een mooi effect: door het gebruik van het geaffecteerde Frans wordt deze Vlaamse vrouw neergezet als iemand die zich de gelijke van de adel voelt en dus Frans spreekt. De aanspreektitel homme de bien of man van eer is humoristisch voor deze sul die juist helemaal zonder eer is.
Het begin en einde van het lied lijken een uitvoeringssituatie te weerspiegelen: de zanger van het lied speelt de rol van de man, die van zijn vrouw toestemming heeft om tot vijf uur te spelen (1,4), maar tenslotte moet hij als de gesmeerde bliksem weer naar huis (6,2)!
Er ontbreekt een regel tussen 4,3 en 4,4. Een eerdere editeur van deze tekst (Hellinga) heeft de volgende aanvulling voorgesteld: Als waer ick mijnder vrouwen pagie.
Van de genoemde drie liederen (die alle slechts uit het Antwerps Liedboek bekend zijn en op dezelfde melodie gezongen werden) is dit het meest succesvol geweest. Dat blijkt uit een viertal contrafacten, uit zowel het protestantse, katholieke als wereldlijke bereik, die het refrein aanhalen: Dan seyt sy man van eeren weest ghegroet. De melodie staat bij een geestelijk contrafact van Fruytiers (1565). In de zeventiende eeuw is deze melodie nog te herkennen bij Stalpart van der Wiele, maar met een andere wijsaanduiding (Ick weeter een Vroutjen).
Literatuur: Hellinga 1941, p. 141-142; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 125 en 251; Dresen-Coenders 1977; Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 344-354 en 386-388; Dresen-Coenders 1986; Grijp 1991, p. 94; Komrij 1994, p. 802-803; Fritsch-Staar 1995, p. 76-90; Repertorium 2001, t7236, m0289.