10,4 |
haer: hun |
10,5 |
kenschap: kennis |
In dit lied zijn sommige kenmerken van het genre van het gespeelkenslied te bespeuren, maar in een eigenzinnige en gewaagde variant (zie ook al 80, 149, 162). Waar men een Natureingang (aanvang met een schildering van de natuur) zou verwachten, is er hier geen woud, heide, winter of zomer, maar alleen de Hollandse regen in Haarlem die de vriendinnen doet schuilen op een plaats waar een jongeman hun gesprek kan afluisteren. Hij weet al bij voorbaat dat zij elkaar iets zullen vertellen dat hij - en zijn toehoorders - interessant zullen vinden: een intiem gesprek tussen twee vriendinnen kan allerlei pikante details bevatten (al doet de stiekeme toehoorder er hier niet, als elders, direct zijn voordeel mee). De humor van het lied komt vooral voort uit de tegenstelling tussen beide jonge vrouwen: de eerste heeft haar maagdelijkheid aan een monnik verloren en kreeg daar 8,5 stuiver en twee wollen mouwen voor, werd vervolgens door een vechtjas gepakt en is daarna ook nog met twee jongemannen opgetrokken (strofe 4-6). De tweede blijkt echter het bed gedeeld te hebben met een goet ghesel, die haar wil trouwen en haar het vorstelijke bedrag van vijftig kronen gaf, zodat zij niet alleen twee lappen stof kon kopen, maar ook een kostbaar scharlaken keurs. Opvallend is de zeer concrete lokalisering in de binnenstad van Haarlem: de Turfsteeg, het Norbertijnerklooster en de Doelen. Blijkbaar was de dichter welbekend in Haarlem, en mogelijk uit die stad afkomstig (evenals de dichter van al 170, zie commentaar aldaar).
Dit lied is alleen in het Antwerps Liedboek overgeleverd. Het is een van de vier liederen in deze verzameling met dezelfde strofevorm en dezelfde stereotiepe aanhef Wie wil horen een goed nieuw lied? Wellicht zijn ze alle vier op dezelfde melodie gezongen als Wie wil horen een goet nieu liet / Van dat tHantwerpen nu is gesciet (al 218, zie aldaar). Maar andere, gelijkvormige melodieën zijn niet uit te sluiten (zie voor een nadere toelichting al 163).
Literatuur: Allan 1874-1888, dl. 1, p. 276 en dl. 4, p. 550; Joldersma 1984; Herchert 1996, p. 135-136; Repertorium 2001, t7148, m1121.