Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De refreinregel verwoordt het centrale thema van dit rederijkerslied: hoe kon de geliefde iets voorwenden dat zij in haar hart niet meende? De gedachtegang van elk van de strofen wordt mooi afgesloten door deze refreinregel: steeds vraagt de klagende minnaar zich af hoe de beminde een bepaald (gewenst) gedrag zou kunnen vertonen (b.v. ghenesen, vrientschap toghen, troost gheven) als haar hart andersgezind is. Alleen in de laatste strofe concludeert hij dat zij daar zeer wel toe in staat is... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schoon lief wat macht u baten neemt een zeer bescheiden plaats in in het monofone repertoire. De volledige liedtekst komt in één andere bron voor (het handschrift van Kateline Winkelmans te Koolkerke bij Brugge, circa 1540-1550) en de beginregel wordt eenmaal als wijsaanduiding genoemd, in de bundel Diversche refereynen ende liedekens (Antwerpen, 1574), voor een contrafact met een langere strofevorm. Dit lied, van de hand van een Brusselse rederijker, telt vijf strofen en gaat vergezeld van eenstemmige muzieknotatie. Toch is het geen gewoon eenstemmig lied: de genoteerde melodie blijkt grotendeels gelijk aan de sopraan van een driestemmige zetting van Schoon lief wat macht u baten door Noé Faignient uit 1568. Vermoedelijk ligt daar een eenvoudige eenstemmige melodie aan ten grondslag, maar die is niet overgeleverd. We hebben gepoogd zo'n eenstemmige liedmelodie uit Faignients zetting te reconstrueren door de herhalingen en andere polyfone eigenaardigheden te verwijderen. Het driestemmige werk, overgeleverd in Hs. Faignient (1568), hebben wij hier afgedrukt. Flarden van deze melodie herkent men in andere meerstemmige zettingen van de tekst onder andere door Gregorius Hompe (circa 1550), Jan Verdonck (1571) en Jacobus Florii (1573). Literatuur: Bonda 1996, p. 284 en 594; Repertorium 2001, t6216, m1016. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schoon lief wat macht u bae - ten
dat ghij mij al - dus per - se - queert
op u was mijn ver - lae - ten
op
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
u was mijn ver - lae - ten,
maer laes ick ben ghe - re - fu - seert,
U a-mou-reu - sich we - sen u a - mou - reu - sich we - sen,
En heb - dij mij noijt ver - - - leent,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe soudt ghij mij troost ge - ven,
als ther - te nijet en meijnt,
als ther - te nijet en meijnt.
|
|