5,4 |
Om hun seksuele lusten te bevredigen |
6,2 |
wi zijn ghemelt: iemand heeft ons verraden |
6,3 |
(De stadswacht die het paartje ontdekt heeft, waarschuwt de vrouw) |
6,4 |
spelen: stoeien |
|
uwen joncker: (dubbelzinnig) je dienstheer, of: de man met wie je slaapt |
6,5 |
Alsof je daarmee je geld verdient (een hoer bent) |
7,4 |
Moge God de boosaardige kwaadsprekers te gronde richten! |
Spreuk
1 | sin: gemoed |
3 | cuysch bevonden: door de mensen als kuis beschouwd worden |
4 | u leet: uw problemen |
Nauwelijks bekomen van de verbazing vertelt een ikfiguur wat hem gisteravond zomaar overkwam: uit het struikgewas kwam een bereidwillig meisje naar hem toe, bovendien nog verkleed als schildknaap! Zoals gebruikelijk bij een scabreus liedje is de verhaallijn slechts schematisch. De vermomming als schildknaap geeft aanleiding tot een spel met de aard van de diensten die de jonge vrouw haar heer en haar joncker bewijst. Zij schijnt nog geen hoer te zijn: zij begint van de ikfiguur te houden (5,5), maar als zij betrapt zijn, wordt zij wel gewaarschuwd voortaan niet meer zo laat buiten te zijn, omdat ze anders wel een prostituee lijkt. De hele situatie heeft veel weg van een erotisch sprookje en zal de mannelijke fantasie hebben geprikkeld.
Maar het lied lijkt ook afkeuring opgeroepen te hebben, blijkens de spreuk die direct op het lied volgt (zie ook al 40). Het is een vermaning tegen smerige praatjes, waarin ook het vertellen (zingen) van dit soort verhaaltjes wordt afgekeurd. De spreuk komt wat onverwacht temidden van de vele scabreuze liederen in dit gedeelte van het Antwerps Liedboek. In liederenhandschriften komen dergelijke spreuken vaker voor en misschien was de verbinding tussen lied en spreuk al gemaakt in de (handschriftelijke?) bron die Roulans gebruikte. Het is alsof iemand dit liedje te vrijmoedig vond en daarom een moraliserende spreuk gepast vond.
Dit tamelijk onbekende lied heeft twee sporen nagelaten in de contrafactuur: een navolging door de Vlaamse zot uit Haarlem (Van der Morsch 1596) en een geestelijk lied met gelijke strofevorm van Eduard de Dene, dat in zijn wijsaanduiding opmerkelijk genoeg de laatste strofe aanhaalt: Die dit Liedeken dichte /dat wasser een Jonghelynck. Een melodie is niet bekend.
Literatuur: Repertorium 2001, t3476.