stuurders, bang voor represailles, boden excuses aan voor het gebeurde. Nu werd er vanuit de stad opnieuw op de belegeraars geschoten en Van Rossem voelde zich bedreigd: zijn leger was nog steeds slecht bewapend, wat hem ook bij Antwerpen al duur was komen te staan. Bovendien ging het gerucht dat de legers van Maria van Hongarije (die regentes over de Nederlanden was) oprukten naar Leuven om de stad bijstand te verlenen. Van Rossem trok zijn troepen terug. De vreugde over de behaalde overwinning was groot.
Het lied getuigt direct van deze blijdschap. De moed van de Leuvenaars wordt er overdreven (de komst van Maria's troepen was immers van cruciaal belang; de stad alléén had vermoedelijk nooit stand kunnen houden) en de verliezen aan de kant van de Gelderse troepen onder Maarten van Rossem (vierhonderd man) lijken wel erg hoog. Ook kan worden getwijfeld aan details zoals het verbranden van de doden (strofe 10 en 11). De heeren van Leuven worden even genoemd (7,1), maar de onderhandelingen komen verder niet aan de orde (strofe 5 en 6). De studenten, vrouwen en burgers die het beleg afgeslagen hebben, krijgen alle lof toegezwaaid. Het lied zal zeker een hart onder de riem zijn geweest voor de Leuvenaars, die zichzelf natuurlijk graag als moedig vechtende leeuwen wilden zien.
Dit lied lijkt enig succes gehad te hebben in de contrafactuur: het is nagevolgd in al 195, dat gebeurtenissen van een jaar later bezingt, en als wijsaanduiding gebruikt voor een lied in de bundel van de Brusselse rederijkerswedstrijd van 1562, gewijd aan de vraag wat dat de landen can houden in Rusten. Een melodie is niet bekend, maar men kan het desgewenst zingen op de melodieën genoemd bij het lied over Münster (al 168).
Literatuur: Van de Graft 1904, p. 193-197; Van 't Hooft 1948, p. 165-169; Van der Bom 1985; Van Wissing 1993b; Repertorium 2001, t3784.