10,2 |
Met 15 grote stukken geschut, goed opgesteld |
10,3 |
Buskruit en kanonskogels daar nog bij |
10,4 |
met beckenelen gescept: in overvloed buitgemaakt |
11,1 |
Sint Andries: (de heilige Andreas was de beschermheilige van de Bourgondiërs) |
11,2 |
Gulden Vlies: (aanduiding van de Bourgondische adel; de Orde van het Gulden Vlies was de Bourgondische ridderorde, in 1431 door Filips de Goede gesticht) |
11,4 |
hinder: leed |
In de jaren 1541-1543 voerde de Gelderse hertog Willem van Gulik-Kleef-Berg een onafhankelijkheidsstrijd tegen Karel v. De strategisch gelegen stad Heinsberg vormde een brandpunt in deze strijd en werd verschillende keren door troepen van beide zijden belegerd. In november 1542 was de belegering door de Gelderse luitenant Meindert van Ham op een mislukking uitgelopen: de Bourgondische troepen hadden de stad ontzet en bevoorraad (zie al 182=186). Vervolgens vertrok het Bourgondische leger weer, maar op de terugtocht werd het door de Geldersen bij Sittard verslagen (op 24 maart 1543, zie al 219:7). Vervolgens belegerden de Geldersen, onder leiding van Maarten van Rossem, Heinsberg opnieuw. In juni 1543, toen de situatie van de Heinsbergers uiterst benard werd, trok de Prins van Oranje, René van Chalon, op naar Heinsberg om de stad opnieuw te bevoorraden en de Geldersen definitief te verslaan, en tevens om de smaad van de nederlaag bij Sittard uit te wissen. De expeditie was succesvol: de Geldersen werden verdreven en de Bourgondiërs maakten vrijwel al hun wapens, wapenrusting en voorraden buit (waaronder hun eigen, die zij bij Sittard hadden verloren: al 219:7).
In het lied wordt onder meer melding gemaakt van muiterij onder de vluchtende manschappen van de Gelderse hertog. Hun vraag om meer soldij is door de dichter op spottende wijze in een quasi-Gelders dialect weergegeven: Gelt, gelt, dou vertwijfelde loer, Of wy en willender ja niet vechten (8,45). Het onderstreept de Bourgondische gezindheid van de dichter van dit lied, dat over het algemeen een tamelijk feitelijke opsomming van gebeurtenissen geeft.
De beginregels, strofevorm en inhoud maken duidelijk dat dit lied een contrafact met initiële ontlening is van al 197, dat de poging tot bezetting van Leuven in het voorafgaande jaar bezingt. Van dat lied is de melodie niet bekend, maar het kan gezongen worden op de melodieën bij het lied over Münster (al 168).
Literatuur: Van de Graft 1904, p. 217-219; Van 't Hooft 1948, p. 228-234; Van Wissing 1993b; Repertorium 2001, t3875.