Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als in de eerste strofe van een lied de naam van een bepaald ambacht viel, zullen de toehoorders verwachtingsvol de oren gespitst hebben. In veel van dergelijke liedjes worden namelijk vaktermen uit de betreffende beroepsgroep dubbelzinnig toegepast, zoals het ‘malen’ van molenaars of het ‘vissen’ van vissers. Nog leuker was het als de vrouw een niet te verzadigen seksuele appetijt aan den dag legde die de brave ambachtsman niet kon bevredigen. In al 193 gaat het om een dokter en de auteur van het lied put overvloedig uit het medicinale jargon: een diepen wonde of oude seeren voor het vrouwelijke geslachtsdeel, de tent en de bus metter salven voor de mannelijke genitaliën, en voor de seksuele daad tenten, tentelen of tempteeren, een vrou genesen, een vrouken binnensbeens salven, cureren. De aanspreking van de prince in de slotstrofe karakteriseert ook al 193 als een rederijkersproduct. Deze rederijker verstond zijn vak: ondanks de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
complexiteit hindert het rijmschema (ababccdeed) nergens de vlotheid van het verhaal en het dwingt evenmin tot gezochte woordkeuze. In de eerste, derde en achtste regel van strofe 1-3 worden bepaalde woorden of woorddelen herhaald: dit wordt ingegeven door puntige ritmische figuurtjes in de melodie (zie hierna).
De tekst is alleen bekend uit het Antwerps Liedboek, maar er zijn wel enkele liedjes die ernaar verwijzen in de wijsaanduiding. Het populairste is Schoon liefken jent, seer excelent uit het Aemstelredams amoreus lietboeck (1589). De wijsaanduiding luidt er Het passeerde een aerdich Medecijn, op eenen avont stont. De strofevorm van Schoon liefken jent en haar vele contrafacten is echter zesregelig. Op de eenstemmige melodienotaties die daar bij horen (bijvoorbeeld bij Fruytiers) laten de woorden van het tienregelige al 193 zich onmogelijk zingen. Alleen in het Luitboek van Thysius (Leiden, circa 1600, f. 338 recto en verso) zijn langere versies van Schoon liefken jent overgeleverd, zij het zonder tekst. De melodie is er enigszins ondergesneeuwd door typische luitdiminuties, maar zoveel is duidelijk dat het een tien- of elfregelige strofe betreft, waarvan het begin melodisch gelijk is aan de kortere Schoon liefken jent-versies. Met enige goede wil laat zich uit een van de luitversies een vocale melodie distilleren waarop de tekst van al 193 past, mits men een van de verzen herhaalt. Daarvoor lijkt het zevende vers het meest in aanmerking te komen. Literatuur: Brednich 1973a; Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 269-291; Herchert 1996, p. 162-163 en 298; Repertorium 2001, t2899, m1018. |
|