Dat is een bekend motief, dat ook voorkomt in rederijkersrefreinen in het zotte over dit thema en in zogenaamde malmariée-liederen. Het ergste van het huwelijk met zo'n sul is dat hij ook in bed niets presteert. Jammer genoeg ontbreekt er een regel tussen 7,3 en 7,4: daarin werd dit thema waarschijnlijk nog net iets verder uitgewerkt.
al 185 heeft tegenhangers in al 198 en 208, die dezelfde strofevorm en een gelijkende refreinregel (met een inquitformule (segt hi, segt si) en het eermotief) hebben, en die op dezelfde melodie gaan. De drie liedjes horen bij elkaar, waarschijnlijk zijn ze door leden van dezelfde rederijkerskamer op een voorgeschreven thema gedicht (zie al 176 en 201 voor dit fenomeen). Het gaat steeds om het thema van het slechte huwelijk: de man die in 208 alles doet wat zijn vrouw hem gebiedt, krijgt evenmin als de slovende vrouw in 185 een beloning in bed. Deze twee liedjes zijn dus spiegelingen om de gender-as. De hoerige vrouw uit 198, die van haar man haar gang mag gaan, is te beschouwen als een omkering van de slovende vrouw uit 185. De drie liedteksten zijn alleen uit het Antwerps Liedboek bekend. De contrafactuur leert dat 208 het bekendst is geworden, maar ook 185 is een keer als wijsaanduiding aangehaald: Hendrick Aerts van Boxtel publiceerde in 1597 een liefdesliedje op de wijze Dan seyt hy sulck wijf is wel eeren weert. De melodie vindt men in Fruytiers' Ecclesiasticus (1565, nr. 68). Zie verder al 208.
Literatuur: Dresen-Coenders 1977; Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 344-354 en 386-388; Dresen-Coenders 1986; Grijp 1991, p. 94; Fritsch-Staar 1995, p. 239-242; Herchert 1996, p. 107-108; Van de Vorst 1999; Repertorium 2001, t2703, m0289.