veel plezier een luidruchtig publiek eraan beleefde, om juist bij deze suggestieve regels mee te doen. Het is dan ook niet toevallig dat een dergelijk refrein voorkomt bij een aantal van de meer pikante liederen uit het Antwerps Liedboek (bijvoorbeeld 144, 178, 180, 183, 191, 193).
Daer ick lest leedt is niet alleen de beginregel van al 179, maar ook van het volgende lied (180), en beide liederen hebben bovendien dezelfde refreinregels. Waarschijnlijk is een van de twee een contrafact van het andere, maar welk van beide het oudste is, laat zich niet meer vaststellen. Of de verklaring voor de overeenkomst ook in dit geval kan zijn, dat beide liederen uit dezelfde rederijkerskamer stammen (zie hiervoor de commentaar bij al 176 en 185), is niet zeker, aangezien beide liederen geen duidelijke rederijkerskenmerken vertonen. Wel was het thema bekend bij de rederijkers: zij maakten refreinen in het zot, waarin de termen van een of ander ambacht dubbelzinnig gebruikt werden.
al 179 en 180 zijn alleen bekend uit het Antwerps Liedboek. De strofevorm biedt geen aanknopingspunten om een passende melodie te vinden.
Literatuur: Brednich 1973a; Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 269-291; Herchert 1996, p. 133-134; Repertorium 2001, t0758.