9,2 |
Dat Hij de boer in zijn goede eigenschappen sterke |
9,7 |
Wanneer de boer zijn werk niet zou doen |
In al 176 wordt de edelen landtman uitvoerig geprezen voor zijn werklust en loyaliteit: dankzij hem krijgt iedereen, van hoog tot laag, eten op tafel (strofe 1-2). De aantrekkingskracht van het lied ligt vooral in de kleurrijke beschrijving van de tegenslagen waarmee een boer te kampen heeft. Allerlei dieren, van mollen tot loslopend vee, vreten zijn veldvruchten aan (strofe 3); kippen, hanen en ander gevogelte zitten in zijn graan (strofe 5); wolven en vossen doden zijn vee en wezels roven zijn eieren (strofe 8); het gestoei van verliefde paartjes zorgt ervoor dat zijn koren platgevreeën op het veld ligt en dus moet worden afgesneden, terwijl het veel minder werk en tijd zou kosten als het nog rechtopstaande gewas kon worden gemaaid (strofe 4); uit de nog te velde staande schoven wordt stiekem een deel van de oogst weggeplukt (strofe 5); de koster, de pastoor en de bedelmonnik proberen allen wat van hem los te krijgen (strofe 6) en de molenaar bedriegt hem (strofe 7). Na dit lange anekdotische gedeelte (strofe 3-8) volgt nog een slotstrofe waarin de auteur de humoristische, soms ironische toon vervangt door de ernst van zijn oproep om Gods steun en genade voor de boer af te smeken. Ook wordt erop gewezen dat Christus zich in de eucharistie iedere keer weer manifesteert in de hostie die van het graan van de boer gemaakt is: dit geeft aan het harde landbouwersbestaan een belangrijke, religieuze meerwaarde.
Van den edelen landtman is opnieuw een typisch voorbeeld van rederijkerslyriek. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de rijmvullingen (dit wil ic plachten, ic bens orconder of dats claer beseven) en uit woordgroepen als des cost verbeyder of int pleghen. Toch is de tekst formeel minder strak dan we bij rederijkerswerk gewend zijn: het regelaantal van de strofen variëert van 7 tot 10 en ook het rijmschema wisselt bijna per strofe. Waarschijnlijk kan dit verklaard worden vanuit het feit dat de tekst niet intact in het Antwerps Liedboek terechtgekomen is (daarop wijst ook het opvallend grote aantal zetfouten). Het oorspronkelijke rijmschema lijkt ababbcbcc te zijn geweest (bewaard in strofe 3 en 6, en in 9 zonder de afsluitende regel).
Het Antwerps Liedboek bevat nog een lofzang op de boer (al 201). De overeenkomst in opbouw, inhoud en woordenschat tussen beide liederen is opvallend. Dat zou kunnen betekenen dat deze liederen door twee leden van eenzelfde rederijkerskamer gemaakt zijn: het was niet ongewoon dat aan elk lid van zo'n kamer de opdracht meegegeven werd om voor de volgende bijeenkomst een lied of gedicht te vervaardigen naar een voorbeeldtekst van de factor (de literaire voorman van de vereniging). De twee boerenlofzangen zijn zelf weer voorbeeld geweest voor visserslofzangen, gemaakt door Brugse rederijkers.