174 Al ben ic van den scamel ghesellen
Drinklied waarin een fervente drinkebroer die de luiheid tot levenskunst verheven heeft, eenieder enthousiast oproept om eens stevig aan de rol te gaan.
1,1 |
Al hoor ik thuis bij de armoedzaaiers |
1,2 |
Y: (uitroep van verrukking) |
1,3 |
Ik ben van plan de drankrekening flink te laten oplopen |
1,4 |
hupsen: lekkere |
1,5 |
Hi!: Hé! |
1,6 |
En laten we de bloemetjes buiten zetten! |
1,8 |
Al zou ik van armoe op blote voeten moeten lopen! |
2,1 |
Wel: Goed |
|
specken: dik worden |
2,2 |
Begrijp maar goed wat mijn enige bedoeling is |
2,3 |
lecken: leegslurpen |
2,4 |
Daar bestaat mijn hele leven uit! |
3,1 |
Met nietsdoen en flink brassen |
3,3 |
croesen: bekers |
4,1 |
Sinte Noywerc: Sint Werkschuw |
4,4 |
leechdom: ledigheid |
5,1 |
In de ommegang droeg ik het beeld van Sint Luiaard |
5,2 |
En de feestdag van Sint Werkschuw heb ik steeds uitbundig gevierd |
5,4 |
Sinte Reynuyts: Sint Schoon Op |
6,1 |
vast: al maar door |
6,2 |
In dat beroerde schip van Sint Schoon Op |
6,3 |
metter ghilde: met dat gezelschap |
6,4 |
En zo geeft iedereen me toch wat geneesmiddelen (drank) |
7,1 |
Bacchus: Bacchus (god van de wijn) |
7,2 |
Ic vaer te Platteborsse: Ik ga naar Platbeurs (ironische plaatsnaam) |
|
na: naar |
7,4 |
Fy!: Ach! (uitroep van afkeuring) |
Dit lied is een geslaagd stukje rederijkersliteratuur in het zot, met levendige zegswijzen en een vlot en natuurlijk taalgebruik. Het lijkt een autobiografisch relaas van een kroegloper, een levenslustige outcast van de zestiendeeeuwse maatschappij. De slotstrofe, een prince-strofe, wijst echter in de richting van een rederijker als auteur, dus naar een lid van de burgerij.
De verwijzing naar spotheiligen als Sint Noywerc, Sint Luyaert of Sint