4,6 |
het waer gedaen: die gegeven zou worden |
4,7 |
Aen: Van |
4,10 |
doorwont: doorboord |
5,3 |
U dienaressen van Venus (andere vrouwen) |
5,5 |
Zoals u mij laat zien |
5,9 |
rosemarijn: (vleinaam voor de beminde, geen eigennaam) |
6,1 |
princesse: (aanspreking van de geliefde (variant op de aanspreking van de voorzitter van een rederijkerskamer)) |
6,2 |
gheleyt: gelegd |
6,5 |
Roddelaars zorgen er wel voor dat je een been breekt |
6,8 |
scheen: scheiden |
6,9 |
gheleen: geleiden |
6,10 |
quaen: kwaden |
Door het toedoen van jaloerse en boosaardige raadgevers, die niet minder dan drie keer genoemd worden (3,2; 3,6; 6,5), heeft de geliefde deze minnaar afgewezen en een ander genomen. Deze tamelijk conventionele liefdesklacht bevat een paar beeldende zegswijzen: de lasteraars breken veel benen, maar genezen er nooit één (veroorzaken verdriet, maar herstellen de ellende die ze aanrichten nooit (6,5-6)); de minnaar bevindt zich op krakend ijs (het kan elk moment helemaal misgaan (5,10)). Vooral door de vergelijking met Salomo en Absalom, die in de Middeleeuwen als exemplarische bedrogen minnaars golden, wordt het volle gevaar van het craeckende ijs uitgedrukt: de wijze Salomo verviel door zijn duizend vrouwen en bijvrouwen tot afgoderij (i Koningen 11:1-13); de schone Absalom toonde zich opstandig tegen zijn vader David door zich aan diens bijvrouwen te vergrijpen (ii Samuël 1618). Beiden kwamen daardoor uiteindelijk in de grootste moeilijkheden (zie ook al 98).
Dit lied werd met kleine spellingsvarianten ook als al 202 opgenomen en is dus een van vier liedjes die tweemaal in het liedboek verschijnen (36=212, 119=203, 182=186). Het lied vertoont voorts overeenkomsten met al 117, waarmee het de eerste regel gemeen heeft en verder de aanspreking met de namen van bloemen (hier: 4,2 en 4,4) alsmede de afscheidsgroet aan de princesse (6,1). Er is echter geen sprake van directe ontlening: het zijn beide rederijkersliederen die putten uit een reservoir van traditionele liefdesklachtmotieven. De liederen al 172 en 117 verschillen ook van strofevorm en werden op verschillende melodieën gezongen.
Met eenen droeve sanghe / so claghe ick mijnen noot lijkt een vrij onbekend lied te zijn geweest. Behalve in het Antwerps Liedboek komt het nergens