4,5 |
Omdat ze zo rijk zijn |
4,6 |
Doen zij alleen maar verstandige dingen |
4,8 |
prijsen: loven |
4,9 |
niet wel merken: niet goed zien |
De zangers spelen hun rol als zotten: zij hebben narrenkappen op (met lange oren en bellen (1,9)) en groeten spottend de heer van Keienborg (een verzonnen plaatsnaam met een toespeling op de kei als bekend symbool van de zotheid). Uitgelaten beschrijven ze zichzelf: ze zijn bestoven met dat tuylsche meel (tuil komt in allerlei uitdrukkingen voor spot en zotheid voor); van wijsheid hebben ze geen kaas gegeten en dus zullen ze altijd zot blijven (strofe 1 en 2). Na deze uitbundige introductie klinkt er kritiek door: sommigen willen weglopen (bij dit vrolijke optreden?), maar die mensen zijn evenzeer zot: zij zijn in Botterdam gedoopt en geboren te Dixmuyen en ze zijn met velen. In de slotstrofe richt de spot zich in het bijzonder op de rijken: zij vinden zichzelf buitengewoon belangrijk en omdat ze geld hebben, meent iedereen dat zij per definitie verstandig handelen; het valt niemand op dat ze eigenlijk zotten zijn! Het lied is naar alle waarschijnlijkheid opgevoerd bij de vastenavondviering: daarop wijzen de zottenrol, de spottende maatschappijkritiek en de woordspelingen met plaatsnamen.
Het ingewikkelde maar perfect uitgevoerde rijmschema (met binnenrijm in regels 1 en 3 van elke strofe, bijvoorbeeld in strofe 1: heer: eer: meer: seer) maakt het waarschijnlijk dat dit een lied van een rederijker is en daarmee van een persoon uit dezelfde gegoede kringen als die hier bekritiseerd worden. Het Antwerps Liedboek bevat meer liedjes die passen in de vastenavondviering (50 (waarin ook het meelmotief voorkomt), 54, 215 en mogelijk 17).
Tekst en melodie van dit lied zijn niet elders overgeleverd, maar de karakteristieke strofevorm komt overeen met die van het populaire lied Een goet nyeu liet heb ick gedicht (al 38). Weliswaar ontbreken de binnenrijmen in al 38, maar die worden in een aantal bewijsbare contrafacten van dat lied weer wel aangetroffen. De binnenrijmen passen ook mooi bij de melodie zoals we die kennen uit de Souterliedekens (psalm 17, zie al 38). Hier is de nagenoeg gelijke melodie uit Fruytiers' Ecclesiasticus (1565, nr. 81) gebruikt.
Literatuur: Coigneau 1980-1983, dl. 2, p. 424-433; Pleij 1983, p. 63-125; Repertorium 2001, t7218, m0183.