|
wel boven maten: uitzonderlijk goed |
6,6 |
Ik zal mijn lief nooit in de steek laten |
6,7 |
Ten eynden: Tot aan het einde |
Met een heel arsenaal van liefdesklachtmotieven bezingt de ikfiguur zijn beminde en de situatie waarin hij door haar gekomen is: zijn vertwijfeling vanwege haar afwezigheid (strofe 1), de liefdespijl die zijn hart verwond heeft (strofe 2), haar mooie lichaam (strofe 3), de trouw die hij haar wil bewijzen (strofe 4). Voor het beschrijven van het afscheid van de geliefde gebruikt de dichter traditionele bewoordingen (strofe 5). Wat gaf hi haer te loone (5,5) is een frase die elders gebruikt wordt om de gevolgen van de bijslaap (een zwangerschap) te beschrijven (zie al 22:10,1; 43:5,3; 129:6,1), maar hier is de beloning slechts een kus. Volgens de afsluitende dichterstrofe is het lied gemaakt door een ruyter fijn (6,2), een stereotiepe figuur die in veel liedjes wordt opgevoerd als een onbekommerde jongeling die minnend en drinkend zijn tijd verslijt.
Het lied komt alleen in het Antwerps Liedboek voor; van een melodie ontbreekt ieder spoor.
Literatuur: Houtsma 1981; Repertorium 2001, t7303.