11,4 |
dore: deur |
12,1 |
wiesch: waste |
12,2 |
sadelboom: zadelboom (hier is de zogenoemde voorboom bedoeld: de verhoogde voorkant van het zadel) |
12,4 |
kende: herkende |
Direct in de eerste strofe wordt al aangekondigd dat dit lied over een geheime liefde gaat. Dat is een belangrijk gegeven voor de interpretatie van het verhaal: het meisje is niet vrij in de keuze van een echtgenoot en mag blijkbaar het kasteel van haar vader niet verlaten. Er is dus een list nodig om haar buiten de invloed van haar familie te brengen. De ridder werpt dan een ring met inscriptie in de Rijn. Die inscriptie, Och rijck Heer God, hoe salich hi waer, Die lazarus mochte wesen, lijkt in eerste instantie raadselachtig, maar het meisje weet wat haar te doen staat: om salich (‘gelukkig’) te worden, moet zij melaatsheid (lepra) voorwenden. Zij vertelt aan haar vader dat ze deze ziekte heeft en zich moet afzonderen van haar familie vanwege het besmettingsgevaar. De vader kan het aanvankelijk niet geloven, maar als het meisje een grote borstwond laat zien, overtuigt ze hem. Dat is niet verwonderlijk: de ziekte wordt inderdaad gekenmerkt door open wonden, zij het eerder in het gezicht en aan handen en voeten dan op de borst.
Voor het meisje wordt dan een apart huisje gebouwd, waar zij in afzondering leeft met een gheselle die voor haar de lazarusbel luidt (om voorbijgangers te waarschuwen voor de aanwezigheid van een melaatse). Na zeven jaar (een traditionele aanduiding voor het verstrijken van een lange tijd) keert de ridder weer. Het meisje wast haar handen en laat de zon op de ring schijnen: dan herkent hij het sieraad (en daarmee zijn geliefde), neemt haar mee naar zijn land en trouwt met haar.
Niet alle onderdelen van het verhaal worden expliciet verteld; sommige elementen moeten worden ingevuld op grond van het verloop van het verhaal. Waarschijnlijk wisten beide geliefden dat de ridder een langere periode weg zou zijn (de ring vertelt dan niet alleen aan het meisje wat haar te doen staat, maar is ook een teken van de trouw van de ridder). Dan heeft de list een dubbele functie: als het meisje melaatsheid voorwendt, kan haar vader haar voorlopig niet uithuwelijken aan een ander en bovendien wordt het meisje in quarantaine geplaatst, waardoor haar minnaar na afloop van de zeven jaar naar haar toe kan komen.
Het Antwerps Liedboek is de enige zestiende-eeuwse bron waarin dit lied is overgeleverd en er zijn ook geen wijsaanduidingen bekend die naar dit lied verwijzen. Toch heeft het wel sporen nagelaten: een liedboekje getiteld De Marskramer of nieuwe Toverlantaren (Amsterdam 1754) bevat een lied met