de hardvochtigheid van de pausen bekritiseert: zij drijven mensen onnodig tot verdoemenis (strofe 13)! Danielken weet niet beter te doen dan terug te keren naar de Venusberg. Als hij daar is aangekomen, bloeit de tak wel degelijk, maar de boden die zijn uitgestuurd om hem van dit wonder te vertellen, kunnen hem niet vinden (strofe 14-15) en Danielken slijt zijn dagen in vertwijfeling (strofe 16-20).
Aanvankelijk behandelt Danielken Venus hoofs: hij vraagt haar toestemming om te vertrekken, spreekt haar aan met hoofse formules (vrouwe fier, joncfrou stout) die zowel negatief als positief geladen kunnen zijn, maar als hij haar een duvelinne noemt, slingert hij haar een bijzonder zware belediging naar het hoofd, waarop Venus dan ook heftig reageert (strofe 5). Het wonder van de bloeiende rozentak (strofe 12 en 15) is een vaker voorkomend motief in volksverhalen. In zijn vertwijfeling over zijn vermeende verdoemenis neemt Danielken drie van de kinderen van zijn zuster naar de Venusberg mee. Op grond van het woord susterkinder is het niet uit te maken of het om jongens of meisjes gaat, maar de bekende formule Die nam hi al metter hant (14,3) suggereert dat hij zijn nichtjes inwijdt in de liefde: dan zou hij zijn zonden vermenigvuldigen door zich ook nog aan incest schuldig te maken.
Een interpretatie van deze ballade legt een verband met de leer over zonde en vergiffenis van de laatmiddeleeuwse katholieke kerk. Volgens deze interpretatie zou het lied vooral gediend hebben om deze leer uit te leggen aan een breed publiek. In het bijzonder kon het voorbeeld van Danielken laten zien dat bepaalde zonden zo zwaar wogen dat een gewone priester geen absolutie kon geven. Daarom moest Danielken bij niemand minder dan de paus te biecht te gaan. Maar zonden konden zelfs zò ernstig zijn, dat ook de paus ze niet vergeven kon: daarom liet de paus in dit geval het oordeel over aan God, waarbij het wonder van de bloeiende tak een teken zou zijn. Danielken begrijpt dit verkeerd en deze inschattingsfout is de oorzaak van zijn vertwijfeling. Ook de zangers van het lied hebben dit niet zo ingeschat: daarom wordt, mogelijk vanuit het gedachtegoed van de Reformatie, de paus in felle bewoordingen vervloekt (strofe 13 is één van de scherpste in de hele Tannhäuser-traditie). De maker van de versie in het Antwerps Liedboek schijnt zich van dit alles niet bewust te zijn: voor hem is het verhaal een goet nieu liet over een schandalige liefde (strofe 1) en hij sluit zijn betoog door zijn voorkeur voor de zaken van Venus duidelijk te maken (strofe 21).
Behalve in het Antwerps Liedboek vindt men in de Nederlanden een versie van het lied van Danielken in het Handschrift Meerman (na 1525). In Duitsland is de tekst al in het midden van de vijftiende eeuw overgeleverd. In het Handschrift Meerman begint het lied met de woorden van Venus: Her Da-