Dit tragische lied is waarschijnlijk van Duitse oorsprong en maakt deel uit van een wijdverbreide traditie, waartoe meer dan vijftig liederen in verschillende Europese talen behoren. De vergelijking met deze traditie kan enkele raadselachtige plaatsen in dit lied verhelderen. Strofe 1,6-7 is lastig te begrijpen: immers dat zij zoveel liefde voor elkaar voelen, kan er niet de directe oorzaak van zijn dat zij niet bij elkaar kunnen komen. Een Duitse versie van dit lied heeft hier een logischer lezing, namelijk von grosser hute: de geliefden kunnen elkaar dan niet ontmoeten omdat er te scherp op hen gelet wordt. In het Dubbelt verbetert Amsterdamse Liedboeck (na 1639) vraagt de jonkvrouw aan de wachter om drie uur voor de dageraad een lied te zingen. Deze variant kan een verklaring geven voor de raadselachtige regel Ende wachtet mi voor der manenschijn (4,5). Mogelijk dient hier dus niet manenschijn gelezen worden, maar sonnenschijn: de jonkvrouw vraagt dan aan de wachter om zijn lied te zingen voor de zon opkomt, zodat zij op tijd terug kan zijn. Ook voor de inhoudelijk duistere zesde strofe zijn andere versies een belangrijk hulpmiddel. Daar loopt het verhaal als volgt: wanneer zij de nachtegaal vraagt haar te zeggen waar haar geliefde is (vgl. 6,1-4), wordt zij afgeluisterd door een dwerg, die zich vervolgens voordoet als een bode van de minnaar en haar zegt dat zij met hem mee moet gaan. De man die vanaf strofe 6 opeens, zonder enige introductie een rol in het verhaal gaat spelen, is mogelijk deze dwerg.
De stof van het lied is verwant aan het verhaal van Pyramus en Thisbe uit Ovidius' Metamorphosen (iv, 55-166), dat het model is geweest voor een complex van teksten met eenzelfde thematiek. Deze geliefden mogen van hun vaders niet trouwen en maken daarom een plan om de huisbewakers te misleiden en elkaar heimelijk te ontmoeten. Als Thisbe op de afgesproken plaats op haar geliefde wacht, verschijnt er een leeuwin. Thisbe vlucht en verliest daarbij haar sluier, die de leeuwin met bloed besmeurt. Wanneer Pyramus vervolgens deze sluier vindt en het voetspoor van de leeuwin ziet, meent hij dat zijn geliefde gedood is en stort hij zich vol schuldgevoel in zijn zwaard. Als Thisbe hem daarna vindt, pleegt ook zij met dit zwaard zelfmoord. Vergelijken we daarmee de situatie in al 158 dan is het belangrijkste verschil dat de leeuwin (en in het verlengde daarvan het motief van de sluier) niet voorkomt. In plaats daarvan wordt de jonkvrouw door een dwerg ontvoerd. Daarmee ontbreekt in feite ook de motivatie voor de suïcide van de ridder: hij heeft nu namelijk geen reden om te denken dat zijn geliefde dood is.
In stijl en motieven draagt het lied de kenmerken van een ballade (assonerende rijmen, herhalingen (bijvoorbeeld 4,4 en 4,7; strofe 10,5-7 en 11,5-7); het noemen van het opzadelen om een verplaatsing te introduceren (5,3), de nachtegaal als liefdesbode en de schijnbaar laconieke vermelding van de