Het Antwerps liedboek. Deel 2. Commentaar
(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De minnaar beklaagt zich: hij is hevig ontsteld door de liefde en zijn geliefde bekommert zich niet om hem. In de slotstrofe wordt het lied opgedragen aan alle jonge vrouwen die zich graag aan de liefde overgeven. De mooie refreinregel komt ook (bijna gelijkluidend) voor in een refrein van Jan van Stijevoort (Ick bin der in ic en macher niet duere (226)). Mogelijk gaat het hier om variaties op een zegswijze.
Tghepeys leyt mi seer vast en quelt heeft enige bekendheid genoten. Behalve in het Antwerps Liedboek komt het tweemaal voor in het Venlo's liederenhandschrift (tweede helft zestiende eeuw) en wordt het gezongen in een spel van de Haarlemse rederijkerskamer Trou moet blijcken (boek 1). Jan Roulans noemt het met recht een oudt liedeken, want er is al een geestelijk contrafact bekend uit het Deventer liederenhandschrift, eind vijftiende eeuw. Een ander contrafact staat in het handschrift Koning, gedateerd 1500-1510, een vergeestelijking die het wereldlijke lied op de voet volgt. Het gaat verge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeld van een driestemmige zetting. Van de melodie is geen eenstemmige versie bekend. De zetting in Handschrift Koning heeft een liedachtig karakter, met name in de sopraan en de tenor. Het is redelijk te veronderstellen dat het om een meerstemmige zetting van een eenstemmige melodie gaat, die in de sopraan is gelegd, zoals ook het geval is bij gelijksoortige zettingen in het handschrift. Anderzijds mag niet worden uitgesloten dat de oorsprong van de melodie in een meerstemmige zetting is gelegen. In een andere driestemmige zetting zijn de sopraan en tenor te herkennen, maar ze zijn daar rijker versierd (Sicher Liederbuch, circa 1500). De tamelijk sobere sopraanmelodie uit Handschrift Koning hebben we hier overgenomen. In het refrein is de melodie meer uitgewerkt dan in het Antwerps Liedboek, hetgeen in de tekst uitbreidende versherhalingen tot gevolg heeft. Iets daarvan klinkt door in strofe 4 van al 150 (O lacen, ick ben daerin), en dat vers hebben we in onze reconstructie van het refrein geïncorporeerd. Literatuur: Lyna en Van Eeghem 1929-1930, p. 185-186; Van Dongen 1998, p. 86-87; Repertorium 2001, t2771, m0298. |
|