kunnen innemen, maar de stad hield stand en na acht dagen braken de belegeraars hun stellingen op.
Het lied geeft een sterk vereenvoudigde weergave van de gebeurtenissen. Daniël van Praet, die als hoogbaljuw van Vlaanderen leiding gaf aan het verzet van de stad, neemt heldhaftig het woord (1,6-2,7). Het gebed tot Maria aan het slot van het lied zou kunnen refereren aan een gebeurtenis tijdens de belegering. Toen de burgers moedeloos dreigden te worden, heeft men het beeld van Onze Lieve Vrouw van de Nood over de muren van de stad gedragen en de burgemeester van de schepenen, Jacob Meegoet, heeft de plechtige belofte gedaan dat hij ter ere van Maria een waskaars zou laten maken zo lang als de omtrek van de stad, wanneer Nieuwpoort stand zou houden. Inderdaad werd er na de overwinning een kaars besteld, met een gewicht van 418 pond, bij Gillis Barbier te Brugge. Het ging om een met was doortrokken lont die op een as kon worden gerold en die daadwerkelijk even lang was als de omtrek van de stad.
Dit lied moet enige populariteit hebben genoten gezien de contrafacten die erop gemaakt zijn. Zo is er een Marialied bekend uit een toneelstuk van de Brugse rederijker Cornelis Everaert uit de periode 1527-1538, waarvoor als wijsaanduiding wordt aangehaald: Nyeupoort hout hu vaste, ghy en sult niet ghevangen zyn (vgl. het einde van strofe 4). Ook zijn er zes schriftuurlijke liederen die deze passage aanhalen, dan wel de versregel Nieupoort hooghe van mueren. Gegeven de sterk verwante strofevorm van deze liederen zal daarmee wellicht hetzelfde lied of in elk geval dezelfde melodie bedoeld zijn, waarvan echter geen notatie bewaard is gebleven.
Literatuur: Van de Graft 1904, p. 109-113; Van Biervliet 1975-1976; Repertorium 2001, t6248.