3,3 |
ter tinnen: naar de borstwering van de muur |
3,4 |
veynster: kijkgat |
3,7 |
vaer: schrik |
4,1 |
met sinnen verstoort: boos |
4,4 |
herren: scharnieren |
4,6 |
den lichten dach: dageraad |
4,7 |
yet: wellicht |
5,1 |
en belghet u niet: wees niet boos |
5,2 |
Ik doe mijn plicht als wachter |
5,6 |
Want quaem int claer: Want als het aan het licht zou komen |
6,2 |
Wees zo goed ons niet te verraden |
6,3 |
Daar zou grote ellende van kunnen komen |
6,4 |
Wat geeft het dat wij tweeën plezier maken? |
6,7 |
gheschal: lawaai |
7,3 |
Zij trok hem snel omhoog |
8,2 |
mijn dagen: van mijn levensdagen |
8,4 |
drincken den coelen wijn: (een omschrijving voor het liefdesspel) |
8,5 |
Over ons wordt gewaakt |
9,5 |
leyder: gehate |
Als dageraadslied is al 140 een goed voorbeeld van een tekst waarin de conventies van het genre bijna helemaal naar de achtergrond verschoven zijn. Het eigenlijke afscheid van de geliefden bij de komst van een nieuwe dag neemt slechts een strofe in beslag (9), de andere acht strofen vertellen over de gebeurtenissen die plaatsvinden voordat de geliefden elkaar in de armen kunnen sluiten. Daarin zijn overigens nog wel wat hoofse elementen verweven, zoals de situering op het kasteel en de hoorn van de wachter. Het lied valt op door de humor waarmee de jongeman op vrijersvoeten getekend is: hij wil via een metalen ring naar binnen klimmen, maar valt van schrik op de grond als de wachter onraad ruikt.
Dat het inderdaad een oudt liedeken betreft, vindt men bevestigd in een devoot liedboekje dat omstreeks 1506 werd gedrukt in Amsterdam. Een mystiek lied draagt daarin als wijsaanduiding Heer god geef mi goet aventuer sprac daer een hoefs jonghelinck. De contrafactuur levert verder Souterliedeken 57, waaraan hier de melodie is ontleend, een schriftuurlijk lied gedrukt in Amsterdam in 1583, en een nieuwjaarslied uit de (vermoedelijk eveneens Amsterdamse) Amoreuse liedekens (na 1613). De tekst van al 140 zelf is ook in de Amoreuse liedekens herdrukt, en eerder in het Aemstelredams amoreus lietboeck (1589). Het lied lijkt derhalve meer dan een eeuw lang vooral in Amsterdam bekend te zijn geweest.