6,6 |
Al hebben deze afgunstige kwaadsprekers ons leed berokkend |
6,7 |
Oorlof: Vaarwel |
Nadat de auteur zich bij Venus en de god der liefde (Cupido) heeft beklaagd (strofe 1-2) en zich heeft afgevraagd of zijn beminde wellicht een hart van steen heeft (3,4-5), haalt hij zwaar geschut voor de dag: morgen moeten we sterven, schenk mij dus nu je liefde (strofe 5)! De auteur van het lied is in rederijkerskringen te zoeken, zoals aannemelijk is op grond van de op het Frans geïnspireerde woordenschat, een perfect uitgevoerd rijmschema met slechts twee rijmklanken per strofe en het aanspreken van de beminde als princersselijcke beelde in de laatste strofe. In deze prince-strofe draagt de ikfiguur het lied op aan de geliefde. Dit komt in veel rederijkerslyriek voor (vooral ook in de gesproken gedichten), waarbij de aanbieder ook altijd een beroep doet op de goedwillendheid van de geadresseerde.
Buiten het Antwerps Liedboek is er van dit lied geen spoor te bekennen.
Literatuur: Repertorium 2001, t5702.