| |
| |
| |
122 O Venus' bant, o vierich brant!
Bitter zijn de ervaringen van de minnaar in deze kunstig uitgevoerde liefdesklacht: zijn vreugde hangt geheel en al af van zijn geliefde, maar de liefde lijkt niet wederzijds.
1,1 |
bant: boeien |
|
vierich brant: vurige gloed |
1,2-3 |
Hoe beheerst die mooie vrouw nu mijn hartje? |
1,4 |
troostelijc onderstant: troostgevende steun |
1,6 |
Gebonden, ondanks het geroddel van de jaloerse kwaadsprekers |
2,1 |
beelt: gestalte |
2,2 |
welghedaen: bevallig |
2,3 |
Op u is mijn hele gemoed gericht |
2,5 |
zijt: zijt het |
2,6 |
wout ghi dat bekennen reyne: wou u dat toch maar goed inzien |
3,1 |
In trouwen vry: Op mijn erewoord |
3,2 |
Hou ik mijn hart voor u klaar |
3,3 |
derven: missen |
3,5 |
niet en mach wesen bi: niet bij u mag zijn |
3,6 |
Mer: (kan onvertaald blijven) |
4,1 |
Uw bemoedigende woord is mijn troost |
4,2 |
strijt in mi ghestoort: onrust in mij tenietgedaan |
4,3 |
en mach verweenen: kan niet treurig zijn |
4,4 |
hout mi van moede accoort!: laat mijn gemoed standvastig blijven (?)! |
4,5 |
U bent het, die al mijn kracht laat verslappen |
5,2 |
Belieft: Bevalt |
5,6 |
Sonder sneven: Voorwaar |
|
al: allen |
6,1 |
boet: geneest |
6,2 |
Si: Zij (de woordekens die zij tot hem richt) |
6,3 |
Helemaal gezuiverd van alle smart |
6,4 |
Hout u gestadich: Blijf standvastig (in de liefde tot mij) |
6,5 |
seynde: zend |
6,6 |
tot uwer ganser waerden: tot meerdere glorie van u |
7,1 |
Och, de vrouw heeft vaak een kwalijke manier van doen |
7,2 |
Dat ze eerst liefde toont en vervolgens haar beminde versmaadt |
7,3 |
Dat is geen fraaie gewoonte |
7,4 |
Dies: Daarom |
| |
| |
7,6 |
Beschaafd, daarom is zij me nog liever |
8,1 |
Aan u is mijn leven toegewijd |
8,2 |
mijns herten liefghetal: de beminde van mijn hart |
8,3 |
Het wil mij niet uit de gedachten |
8,6 |
Vanuit deze overtuiging, durf ik het aan |
9,1 |
Ik ben haar bijstand niet waard (mogelijk leze men in plaats van niet so: jonste) |
9,2 |
doorgaet: vervult |
9,3 |
wachten: in het oog houden |
10,1 |
dwingt: overweldigt |
10,2 |
De dood, die aan alles een einde maakt |
10,4 |
Ic proeve vroech: Ik merk het direct |
10,5 |
Dat zij in plaats van mij een ander wenkt |
10,6 |
Ter duere: Bij haar deur (om binnen te komen) |
11,2 |
begeer: verlangen |
11,3 |
te mate: zoveel ik nodig heb |
11,6 |
En genezing, waar ik op vertrouwen kan |
12,1 |
De kuise duif blijft trouw aan haar aard |
12,2 |
al haer gheduer: haar leven lang |
12,3 |
haer gaey: haar mannetje |
12,4 |
figuer: voorbeeld |
12,6 |
Mijn leven: Mijn leven lang |
13,1 |
O beminnelijk wezen, mooie rozenhof (als aanduiding voor de geliefde) |
13,2 |
dat is Venus' aert: die een telg van Venus zijt |
13,4 |
O, mijn edelste (vrouw), in wie (alle) vreugde samenkomt |
13,5 |
Bedenk: het werk is zijn beloning waard |
13,6 |
Nooit heeft het denken (aan de geliefde) een sterkere liefde doen ontstaan! |
14,1 |
cleyn: nederig |
14,2 |
gemeyn: geheel |
14,4 |
Openbaar mij uw zuivere genegenheid |
14,5-6 |
greyn Van waerden: meest uitverkorene |
15,1 |
Mijns herten saet: Mijn lief |
15,2 |
Want zij is vrij van mooie praatjes (Want zij is geen mooiprater) |
16,1 |
Des ben ick riet: Daartoe ben ik gereed |
16,2 |
den uutersten oorlof: het laatste vaarwel (de dood) |
16,3 |
Maar (ik bedoel) het constante verlangen naar leniging van mijn liefdesverdriet |
16,6 |
Al teenen: Tegelijk (in verband met het binnenrijm zou men hier een rijmwoord op -eeren verwachten) |
| |
| |
|
Alst past, het sal noch keeren: Wie weet zal mijn lot zich nog ten goede keren |
17,3 |
Int spijt: Ondanks |
17,6 |
Reyn jonghen: Een jongen met zuivere bedoelingen (als aanduiding van de zanger) |
18,1 |
waerdijs vroet, dat: als u toch eens wist, wat |
18,3 |
dien ic betrouwe: op wie ik mijn vertrouwen stel |
18,4-6 |
Als ze anderen wenkt (zie 10,5 en 16,4) dan laat je je beter niet met vrouwen in, want dat brengt dikwijls slechts verdriet. |
De tekst van dit lied is niet altijd makkelijk te begrijpen, doordat het in een complexe rederijkersstijl gedicht is en bovendien op een aantal plaatsen vermoedelijk niet ongeschonden is overgeleverd. Vorm, woordenschat en beeldspraak zijn fraai en kunstig. Aan het rijm is veel aandacht besteed, met binnenrijm in regel 1 (bant: brant in strofe 1; niet altijd strikt gehandhaafd) en pauzerijm (vaak enjamberend) in regel 6 (Gheswonghen in strofe 1, dat zowel rijmt op bedwonghen (1,3) als op tongen (1,6)). Vooral mooi zijn de beelden uit de vogelwereld, de stervende zwaan (10,1-2) en het trouwe duifje (12,1-3). In de Middeleeuwen werd aangenomen dat een stervende zwaan een ontroerend lied liet horen (vandaar ‘zwanenzang’) en de duif stond bekend om de trouw aan de levensgezel(lin): als een lid van een duivenpaar stierf, bleef de ander alleen, zonder een nieuwe partner te zoeken.
Dit lied is al bekend uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw. De wereldlijke tekst vindt men in het Handschrift Borgloon uit die periode; een geestelijk contrafact, het welbekende O Jesus bant, o vierich brant, komt reeds voor in het Utrechtse Sint Agneshandschrift, dat op 1480-1500 gedateerd wordt. De meeste contrafacten, in totaal ruim een dozijn, vindt men in katholieke suverlijcke boecxkens, maar er zijn ook enkele schriftuurlijke liederen uit de doperse hoek op de melodie van O Venus' bant bekend.
De melodie komt al voor in het genoemde handschrift met geestelijke contrafacten en ook in het Devoot ende profitelijck boecxken (1539). De Souterliedekens bevatten een negenregelige variant, die minder goed onder de wereldlijke tekst past (psalm 70). Wij hebben de melodie uit het Devoot ende profitelijck boecxken gebruikt met een ritmisering die op het Souterliedeken is geïnspireerd. De melodie uit het Devoot ende profitelijck boecxken suggereert een tekstherhaling aan het eind van elke strofe in een melisme, bijvoorbeeld: ondanck der nijders tongen ende tongen (1,6), maar dit kan desgewenst ook worden weggelaten.
Behalve in het eenstemmige repertoire was O Venus' bant ook voor meerstemmige zettingen geliefd bij componisten uit de zogenoemde Neder- | |
| |
landse school rond 1500, zoals Josquin, Agricola, Isaac en verscheidene anonymi. Het is maar liefst achttien keer in meerstemmige versies overgeleverd in handschriften en drukken uit heel Europa.
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 461-466; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 90-92 en 216-218; Taruskin 1979; Vellekoop 1985; Van Benthem 1987; Komrij 1994, p. 976-981; Biemans e.a. 2000, p. 72-74 en 155-156; Repertorium 2001, t5692, m0652.
|
|