4,4 |
Troost mij met uw deugdzaamheid, u bent ertoe in staat! |
4,5 |
Gun mij, met uw goedgunstigheid, uw liefde |
5,2 |
Als mij uw vertroosting te beurt mag vallen |
5,4 |
verduldich: geduldig |
5,5 |
Al werden wi benijt: Al zijn anderen jaloers op ons |
Deze liefdesklacht bevat veel bekende motieven: het hart van de minnaar is gewond door Venus' pijlen; de ik roept Cupido's hulp in, prijst het uiterlijk van de geliefde in enkele steekwoorden (claer aenschijn (1,3), handekens teer, vingerkens cleyn (3,2,)) en vraagt haar om troost, om verlichting van zijn liefdessmart. Hij heeft goede hoop dat zij hem inderdaad goedgunstig zal zijn, waardoor de klacht op positieve toon wordt afgesloten.
Het lied bevat verschillende kenmerken die erop wijzen dat het door een rederijker is gemaakt, zoals het noemen van Venus en Cupido, de vergelijking van de geliefde met een bloem (kersouwe (4,1)) en de afsluiting met een aanspreking in de dubbele prince-strofe. Maar het meest opvallend aan dit lied is het kunstige rijm. Telkens rijmen de tweede en vijfde regel op elkaar, maar dezelfde rijmklank komt bovendien nog midden in de derde regel voor (bijvoorbeeld aenschijn (1,3)). Evenzo rijmen de derde en vierde regel, maar bovendien komt dezelfde rijmklank terug middenin de vierde en vijfde regel (bijvoorbeeld gront (1,4) en stont (1,5)). Alleen in de tweede strofe is deze kunstige vorm niet bewaard gebleven: de vierde regel is te kort en in de vijfde regel ontbreekt het overlooprijm.
Een dubbele prince-strofe (hier strofe 4 en 5) komt elders in de rederijkerslyriek ook wel voor en (voor zover bekend) gaat het dan steeds om dialogen. Dat opent de interessante mogelijkheid dat het ook hier om een dialoog zou gaan, of dat de vierde strofe het (positieve) antwoord van de vrouw op de klacht van de man uit strofe 1-3 zou kunnen zijn. De formulering van de tekst wijst echter uit, dat steeds een man aan het woord is.
Met Venus' geschut ben ic doorscoten is weinig bekend geweest. Het is slechts eenmaal herdrukt, in het Aemstelredams amoreus lietboeck (1589). Er zijn geen contrafacten bekend noch een melodie.
Literatuur: Repertorium 2001, t4616.