Hoewel het lied diverse elementen heeft die gebruikelijk zijn in liefdesklachten, is het relatief opgewekt van toon. De minnaar is vol goede hoop dat zijn lief hem spoedig vertroosting zal geven, onder meer op grond van de aardige brieven die zij hem gezonden heeft. Hij wil graag vrolijk zijn en als hij geen plezier zou kunnen maken met zijn lief, zou hij sterven, aldus het refrein. De dichter gebruikt allerlei uitdrukkingen voor verliefdheid: gewond zijn door Venus' pijl, de liefdesdrank moeten drinken en roeien in Venus' bootje. Mooi is ook zijn trouwbelofte: met zijn rode bloed schrijft hij haar dat hij haar voor de rest van zijn leven wil toebehoren.
Het rijm van dit lied is opvallend kunstig: kettingrijm (dikwijls in de regels 1-2 en 3-4 (op dezelfde rijmklank) en 4-5, bijvoorbeeld in strofe 4: lanck: dranck (1-2), cranck: bedwanck (3-4); versmaden: staden (4-5)) en binnenrijm in de tweede regel van het refrein (Triumpheren: bancketeren vs. 8). Op grond van deze aandacht voor het rijm en van de afsluitende princestrofe kan het lied als een rederijkersproduct gekarakteriseerd worden.
Het Antwerps Liedboek is de enige bron waarin dit lied is overgeleverd, de strofevorm is uniek en er is dan ook geen passende melodie bekend.
Literatuur: Repertorium 2001, t4462.