ving van de liefdesnacht en de grote levendigheid in het gesprek tussen de beide geliefden zijn gebruikelijke elementen in een dageraadslied. Toch gaat het in dit lied om een wezenlijk andere situatie. Vooral de eerste strofe bevat opmerkelijke elementen. De jongeman zegt niet dat hij op weg gegaan was naar zijn geliefde, nee, hij kwam een (wildvreemd?) meisje tegen, en vroeg haar of hij een uurtje bij haar kon doorbrengen. Waarom vraagt hij slechts om een uurtje, als hij uit is op een liefdesrelatie? Eerder lijkt het hier te gaan om een gesprekje met een meisje van plezier. Vandaar dat wij aan het woord fier (dat ook ‘mooi’ of ‘zelfverzekerd’ kan betekenen), hier de betekenis ‘opgedirkt’ verbonden hebben. De grap van het lied is dan, dat alles wat er verder die nacht gebeurt, beschreven wordt in een verheven, hoofs jargon.
Niet alleen de verwoording van de inhoud, maar ook de vorm van het lied is geraffineerd. In de meeste strofen is er een combinatie van overlooprijm en middenrijm in de verzen 4, 5 en 6 (bijvoorbeeld: chier (1,4), schier (1,5; overlooprijm) en tvier (1,6; middenrijm)) en de refreinregels 7 en 8 hebben zowel middenrijm als eindrijm op dezelfde rijmklank (verblijen, fantasien, melancholijen, tijen). Deze vakkundige hantering van het rijm wijst op een rederijker als auteur.
In de refreinregels zeggen de minnaars dat ze zwaarmoedigheid en melancholie willen verdrijven met hun liefdesspel. Het doet denken aan de aanprijzende tekst op de titelpagina van het Antwerps Liedboek, waarin te lezen staat dat het boek liederen bevat die droefheid en melancholie verdrijven.
Ic quammer gisteravont heeft een zekere verspreiding gekend, maar toch kennen we de melodie niet. De tekst komt ook voor in het handschrift Butsel (ontstaan in Brugge of Gent, circa 1560-1570) en in het Amsterdamse liedboek Amoreuse Liedekens (na 1613). We kennen twee contrafacten: een meilied uit het handschrift Butsel en een schriftuurlijk vermaanlied van Soetken Gerrits (gedrukt voor 1592), die geen van beide een wijsaanduiding hebben, maar wel dezelfde kunstige strofevorm.
Literatuur: Pleij 1985; Repertorium 2001, t3475