6,2 |
Die zich aan de liefde willen wijden (eig. Die de belasting van Venus willen betalen) |
6,3 |
Voordat Fortuna (het gepersonifieerde noodlot) hen in last brengt |
6,5 |
Menigeen ziet er wel mooi uit |
6,6 |
tooghen: veinzen |
6,7 |
Al kreeg ze er een stapel goud voor |
6,8 |
Dan nog zou ze er niet over denken (nl. over een oprechte relatie (6,6)) |
Men payter so vele met eenen lachende monde (1,8): de minnaar die hier aan het woord is, weet dat mannen zich maar al te makkelijk laten verleiden door een vrouw met een leuke lach, zoals ook zijn lotgenoot uit al 44 al (in bijna gelijke bewoordingen) had vastgesteld (refrein). In al 105 bijt de teleurgestelde minnaar van zich af met de quasi-nonchalante verzekering dat voor één verloren geliefde meteen zes nieuwe klaar staan (strofe 3) en met de zogenaamd afstandelijke constatering dat degene die zich met zijn hele ziel en zaligheid overgeeft aan een geliefde, dwaas is (strofe 4). Het lied heeft hierdoor een relativerende toon die tamelijk uitzonderlijk is in de zestiendeeeuwse liefdeslyriek.
Ic had mijn sinnekens uutgheleyt komt nergens anders dan in het Antwerps Liedboek voor, als tekst noch als wijsaanduiding. Het karakteristieke strofeschema verraadt de melodie van Den lustelijcken mey is nu in den tijt (al 27, zie aldaar), waarvoor hier de versie uit het Devoot ende profitelijck boecxken (1539, nr. 143) is gekozen.
Literatuur: Repertorium 2001, t3366, m0122.