(strofe 4). Bedoelt ze dat ze voortaan rustig zal slapen, of verheugt zij zich op betere liefdesavonturen?
Het lied neemt na de eerste strofe een onverwachte wending doordat de trouwbetuiging van de man direct ondergraven wordt door de klacht van de vrouw over zijn ontrouw. Maar is zij uiteindelijk wel veel beter dan hij? Aan het einde van strofe 3 en wellicht ook van strofe 4 lijkt zij reeds een nieuwe geliefde op het oog te hebben... De wendingen in de tekst kunnen verklaard worden vanuit de traditie. Dat al 103 niet de oorspronkelijke versie is, kan al vermoed worden op grond van de zeer losse rijmvorm (vooral na de eerste strofe). Het lied bevat elementen van twee Hoogduitse liederen die ergens in de overlevering gecontamineerd zijn (hetgeen overigens in de hand gewerkt werd doordat zij op dezelfde melodie gezongen werden). In het Darfelder liederenhandschrift (Nederrijngebied, 1546-1565) staan versies van deze liederen, aldaar de nummers 20 en 103 (de overeenkomst in nummer is uiteraard puur toevallig). Dit handschrift kan geen model voor het Antwerps Liedboek zijn geweest: alleen al de datering (1550 voor beide liederen) spreekt dit tegen. Maar deze liederen verhelderen wel de inhoud van Ic hads mi onderwonden.
De eerste strofe van dit lied uit het Antwerps Liedboek vertoont overeenkomsten met lied 20 uit Darfeld (een lied waarin een niet succesvolle minnaar aan het woord is). De tweede en derde strofen lijken erg op strofe 2 en 3 van lied 103 uit Darfeld, maar er is ook een belangrijk verschil. Het lied in Darfeld is namelijk een klacht over de ontrouw van vrouwen (niet van mannen als in het Antwerps Liedboek). Zo wordt in het Duits onstandvastigheid een eigenschap van vrouwen genoemd (en niet van mannen (2,1)) en is het ook een vrouw die liefde veinst (vergelijk 2,7-8). De tekst van Ic hads mi onderwonden is tamelijk hybride geworden door het samenvoegen en wijzigen van elementen uit verschillende liederen.
Literatuur: Brednich 1976, p. 75-76, 188, 208-209 en 264-265; Joldersma 1982, dl. 2, p. 194-196; Kruijssen 1994, nr. 4255 en 4261; Repertorium 2001, t3358.