3,2 |
Toon uw welwillendheid |
3,4 |
bitterheyt: ellendige toestand |
3,7 |
Maak mij dat bekend |
3,8 |
Daerna: Daarnaar |
4,4 |
Zij die mooi kan zingen (of: Die mooi is en vol vreugde) |
4,5 |
Kom snel bij mij! |
4,6 |
verwachten: opwachten en ontvangen |
5,1-2 |
Avontueren: Fortuna (het draaiende wiel van Fortuna verbeeldt de wisselvalligheden van het lot; de ikfiguur vraagt dus om een verbetering van zijn lot) |
5,3 |
Als mij geen vertroosting ten deel zou vallen |
6,4 |
Met woorden die zo veranderlijk zijn als de wind |
6,6 |
prologen: waarschuwing vooraf |
6,7 |
Neem de (mogelijke) afloop in ogenschouw |
7,3 |
Hij kende de liefde heel goed (eig. Vrouwe Venus was zijn bloedverwante) |
7,7 |
hi queelt: kwijnt hij |
7,8 |
Zij kan hem niet ten deel vallen |
Hoewel hij gekweld wordt door de liefde, probeert de minnaar zichzelf op te vrolijken door te zingen (1,1-3). Het is een traditionele liefdesklacht. De ikfiguur prijst zijn geliefde, onder andere door haar met bloemen te vergelijken (3,1; 4,1; 5,6). Ook smeekt hij haar om welwillendheid en waarschuwt hij jonge, minder ervaren mannen voor de kwellingen die Venus in petto heeft; de raadgeving om de afloop niet uit het oog te verliezen opdat men niet bedrogen wordt, komt ook voor in al 93:3 en 124:4. Het lied wordt afgesloten met een dichterstrofe.
Ick wil mi gaen verhuegen moet een populair lied zijn geweest. Behalve in het Antwerps Liedboek komt het voor in vier zestiende-eeuwse handschriften, waarvan het Zutphens Liedboek uit 1537 het oudste is. Er zijn meer dan twintig contrafacten bekend, vooral uit doperse liedboekjes. Behalve het begin van het lied wordt ook wel de aanvang van de tweede strofe (Die fiere nachtegale, hy sanc soo soeten sanck) als wijsaanduiding genoemd, en eenmaal de zesde strofe (Hoort toe ghy jonge gesellen, als ghy dat minnen begint). De melodie is onder meer bekend uit de Souterliedekens (psalm 37), welke bron hier gebruikt is.
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 467-469; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 78-79 en 208-209; Joldersma 1982, dl. 2, p. 190-191; Leloux 1985, 72-73; Repertorium 2001, t3674, m0429.