7,6 |
staet mi te spraken: wil naar mij luisteren |
7,7 |
desperaten: wanhoop |
7,8 |
pijn: liefdesverdriet |
Hoewel deze liefdesklacht veel bekende elementen bevat, is ze bijzonder door de uitdrukkelijke inbedding in de schriftelijke traditie. Niet alleen verwijst de dichter naar zijn eigen activiteit met scriven en niet zoals veel gebruikelijker is, met singhen, maar ook plaatst hij zijn klacht zelf in een traditie van geschreven teksten: in strofe 2 zegt de ik dat de ontrouw van zijn geliefde te verwachten viel, immers Tis lange tevoren gedicht / Tis lange tevoren geschreven. Voor de dichter is het lezen en bestuderen van teksten even belangrijk als het onbekommerde zingen, hetgeen getuigt van een hoog literair bewustzijn. Ook refereert de dichter aan bijbelse en antieke stof: hij vergelijkt zijn lot met dat van de zeer wijze koning Salomon (die door zijn bijvrouwen verleid werd tot het aanbidden van afgoden (i Koningen 11:113)), Paris (die de echtgenote van de koning van Sparta, Helena, schaakte en zo de Trojaanse oorlog ontketende) en de uitzonderlijk mooie Absalom (die met de bijvrouwen van zijn vader David sliep en uiteindelijk op smadelijke wijze vermoord werd toen hij vluchtte uit een veldslag tegen zijn vader (ii Samuël 16-18)): allen mannen die door een vrouw hun ondergang tegemoet gingen.
Het lied was zeer populair in het Oosten, Zuiden en Westen van de Nederlanden, vanaf de eerste vermelding in 1537 tot ongeveer een eeuw later. De melodie werd blijkens talrijke schriftuurlijke contrafacten veelvuldig gezongen in doperse kringen, maar er zijn ook katholieke devote liederen op gedicht. Op dezelfde melodie werd ook Adieu reyn bloemken, rosiere (al 9) gezongen, in ieder geval later in de zestiende eeuw (zie de commentaar aldaar). De populariteit van de melodie wordt bevestigd door enkele zettingen voor citer uit de jaren zestig van de zestiende eeuw.
Hier is de melodie van Souterliedeken 18 gebruikt. Voor de iets afwijkende versie uit het Devoot ende profitelijck boecxken, zie al 9.
Literatuur: Van Duyse 1903-1908, dl. 1, p. 426-427; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 72-73 en 205-206; Joldersma 1982, dl. 2, p. 184-187; Bleyerveld 2000; Repertorium 2001, t3357, m0382.