12,3 |
schoot: schoof |
13,3 |
Berechtes mi: Vertel het me |
13,4 |
Vertoevet: Wacht |
15,5 |
wil erven: in de hemel op wil nemen |
16,3 |
weder: eveneens |
16,4 |
schade: verlies |
17,2 |
van Lueven: uit Leuven |
17,3 |
in Venus' scholen: in de leerschool van Venus |
In de eerste strofe wekt de wachter de geliefden, maar het is al zo laat dat de minnaar, die de raadselachtige naam het Vriesken (het Friesje) draagt, niet meer heimelijk kan weggaan. De vrouw verzint een list: zij laat hem haar kleren aantrekken en zo vertrekt hij via de poort (strofe 1-5). Dan komt hij echter de echtgenoot tegen, en begrijpt hij dat hij door de mand gevallen is. In het tweegevecht dat daarop volgt, doodt de echtgenoot zijn rivaal. Thuisgekomen kondigt hij zichzelf aan als het Vriesken. Zijn vrouw doet verwachtingsvol open, slechts gekleed in een sneeuwwit hemdje, en levert zo onbedoeld het bewijs van haar ontrouw. Hij vraagt haar waar haar kleren zijn, en als zij uitstel probeert te krijgen (in de verwachting dat het Vriesken haar het geleende die nacht weer terug zal brengen), laat hij haar haar eigen kleding zien, waarmee hij niet alleen bewijst dat hij het Vriesken gedood heeft, maar ook laat blijken dat hij op de hoogte is van haar overspel. De vrouw geeft uiting aan haar verdriet over de dood van het Vriesken.
De stijl van het lied, met de vele herhalingen is typerend voor de mondeling overgeleverde verhalende liederen (men vergelijke bijvoorbeeld strofe 6 en 11, en strofe 10 en 14). Hoewel het Antwerps Liedboek de oudste bron is waarin dit lied is overgeleverd, stamt Vant Vriesken mogelijk nog uit een vroege periode, zoals op grond van het vocabulaire, het assonerende rijm (bijvoorbeeld quam: spranc, pat: plach, gheven: gheleghen) en de middeleeuwse situering van het verhaal (de gesloten (kasteel)poort, het tweegevecht) betoogd is.
Behalve in het Antwerps Liedboek is het lied ook overgeleverd in enkele zeventiende-eeuwse Hollandse liedboeken. In het Dubbelt verbetert Amsterdamse Liedboeck (na 1639) staat een versie met de meer gebruikelijke openingsverzen De Velden stonden groen en daer toe breydt, / Tot reysen soo wasser den Vrieseman bereyt. Daarbij wordt als wijsaanduiding opgegeven Een Boerman had een dommen sin (al 35). Het lied van de Boerman staat ook in het Amsterdamse liedboek, maar nu omgekeerd met het Vriesken als wijs. Volgens deze aanwijzingen moeten de twee liederen dus op dezelfde melodie worden gezongen. Erg betrouwbaar zijn zulke wederzijdse