quenties (blijkbaar weer uit angst of ontzag voor haar echtgenoot) en fluistert haar in dat ze haar man kan wijsmaken dat ze rozen aan het plukken was. Dat is een goede smoes, omdat ‘rozen plukken’ ook gebruikt wordt als eufemisme voor vrijen: de vrouw kan zich dus op deze manier onschuldig voordoen, zonder werkelijk te liegen. Zij is zich bewust van deze dubbelzinnigheid (blijkens 7,1-2), maar heeft haar besluit genomen: zij keert niet terug naar haar ontrouwe echtgenoot.
Het lied is een dialooglied: de omschrijving van het liefdesspel is de enige tekst die niet in directe rede staat (5,1-2). Als dit lied door twee zangers gezongen wordt, kan een mooi effect bereikt worden door de rollen van de doortastende vrouw en de schuchtere jongeman stevig aan te zetten.
Heel populair lijkt dit lied niet te zijn geweest. De tekst is alleen bekend uit het Antwerps Liedboek en er zijn slechts drie contrafacten overgeleverd, alledrie protestants. Bij een daarvan, in Fruytiers' Ecclesiasticus (1565, nr. 115), staat de melodie. Van de andere contrafacten is het schriftuurlijke lied Broeders en susters en vreest toch niet (uit Veelderhande Liedekens, 1559) heel bekend geworden, blijkens meer dan tien wijsaanduidingen waarin het wordt genoemd.
Literatuur: Kalff 1884, p. 194-195; Van Duyse 1903-1908, dl. 2, p. 956-958; Hellinga 1941, p. 74 en 189-199; Vellekoop en Gerritsen 1972, dl. 2, p. 62 en 197-198; Komrij 1994, p. 793-795; Fritsch-Staar 1995, p. 256-258; Herchert 1996, p. 145-146; Repertorium 2001, t3396, m0390.