dreigt non te worden, en haar later over wil halen het klooster te verlaten. Maar dan is het te laat: zij heeft als non de wijding ontvangen, zoals blijkt uit het afgeschoren haar en het zingen (van de mis). Ze denkt met sympathie aan zijn aanvankelijke vriendelijkheid terug (2,5), maar houdt zich niet meer met de wereldlijke liefde bezig (10,4 en 11,4).
In de Nederlanden moet het lied al aan het einde van de vijftiende eeuw gezongen zijn, want in die tijd vindt men de eerste regel in wijsaanduidingen aangehaald. Of het ten tijde van het Antwerps Liedboek erg populair was, is niet helemaal duidelijk; uit de zestiende eeuw resteren slechts twee overleveringen van de liedtekst en een handjevol wijsaanduidingen. Mogelijk circuleerde het vooral in het orale circuit, zoals de overgeleverde tekst met zijn herhalingen en traditionele zadelstrofe (7) ook suggereert. Het is een intrigerend gegeven dat het lied aanvankelijk alleen in de Nederlanden schriftelijk genoteerd was. Pas vanaf 1771, toen Goethe het uit de ‘volksmond’ optekende, zette de Duitse schriftelijke traditie in. Het lied geldt nu als de meest verbreide ballade van Europa. Het werd zelfs nog in de tweede helft van de twintigste eeuw in het gehele Nederlandse taalgebied gezongen. Het Meertens Instituut bewaart er naast schriftelijke versies ook tientallen geluidsopnamen van. Het verhaal is in de loop der tijd wel iets veranderd, vooral in de afloop ervan: bijvoorbeeld de ruiter steekt het klooster in brand, of hij pleegt zelfmoord. Toch heeft het centrale motief van de kloof tussen rijk en arm, uitgedrukt in het inleidende beeld van hoge bergen en een diepe zee, zich gedurende de eeuwen gehandhaafd.
Het is niet zeker op welke melodie het lied in de zestiende eeuw werd gezongen. Er is althans geen muzikale bron met een ondubbelzinnige verwijzing naar het lied bewaard gebleven. Wel vindt men in enkele zeventiende-eeuwse katholieke zangboeken een contrafactcomplex waarin de oude wereldlijke liederen Ic stont op hoogen bergen en Ick heb die groene strate door elkaar worden gebruikt. De melodie die daarbij in noten wordt gegeven, vindt men ook in het Luitboek van Thysius (Leiden, circa 1600, f. 358v), waar deze Ick heb die groene state wordt genoemd. De connectie hiervan met Ic stont op hoogen bergen wordt bevestigd door een lied in het Handschrift Antonis van Butevest (Leiden, na 1594), waarvan de eerste strofe begint met Ick heb die groene straete en de derde strofe met Ick stont op hooge bergen. Beide lijken in dit lied zwerfstrofen. De conclusie dringt zich op dat de twee liederen ofwel op dezelfde melodie werden gezongen ofwel dat er sprake is geweest van verwisselbare melodieën, waarvan we er nu nog maar één kennen. Het is hoe dan ook zinnig de tekst van Ic stont op hoogen bergen te zingen op de melodie van Ick heb die groene state. Hier is de melodieversie uit het Thysiushandschrift gebruikt, met een interessante afwisseling van twee-